Artikel 39. Gedrag tegenover autobussen en trolleybussen die hun halteplaatsen verlatenBinnen de bebouwde kommen moet elke bestuurder die dezelfde richting volgt als een autobus of een trolleybus, die autobus- of trolleybusbestuurder gelegenheid laten zijn halteplaats te verlaten wanneer hij met de richtingsaanwijzers zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt zijn voertuig opnieuw in beweging te brengen. Daartoe moet hij vertragen en, zo nodig, stoppen. In dat geval moeten de autobus- en de trolleybusbestuurders geen voorrang verlenen aan de andere bestuurders die dezelfde richting volgen.
Artikel 39bis. Gedrag tegenover voertuigen voor schoolvervoer39bis1. De voertuigen voor schoolvervoer worden gesignaleerd door het volgende bord.

Dit bord heeft een zijde van ten minste 0,40 m; de achtergrond ervan moet van retro-reflecterende produkten voorzien zijn. Dit bord moet goed zichtbaar op het linkergedeelte vooraan en achteraan op het voertuig aangebracht zijn; het moet verwijderd of afgedekt worden wanneer het voertuig niet gebruikt wordt voor schoolvervoer.
39bis2. De bestuurders moeten dubbel voorzichtig zijn bij het naderen van een voertuig, gesignaleerd zoals bepaald in 1 hierboven. Zij moeten bovendien hun snelheid aanzienlijk matigen en zo nodig stoppen wanneer de bestuurder van het aldus gesignaleerde voertuig al de richtingsaanwijzers doet werken en hiermee beduidt dat de kinderen gaan in- of uitstappen.