Uitgestorven dieren en planten uit het Siluur

Zie
Wikipedia: paleontologie, klik hier.
Wikipedia: fossiel, klik hier.
Fossielnet: fossiel, klik hier.

Siluur

Het Siluur begon ongeveer 443 miljoen jaar geleden en hoewel deze periode maar 26 miljoen jaar duurde behoren de gesteenten en fossielen uit het Siluur tot de best onderzochte in de wereld. Halverwege de negentiende eeuw was er dankzij het werk van geologen als Sir Roderick Murchison in Europa en James Hall in Noord-Amerika, al heel veel over bekend. Het Siluur werd in 1835 voor het eerst onderscheiden door de Britse oud-officier en geoloog Sir Roderick Murchison. Samen met Adam Sedgwick, een jonge professor aan de universiteit van Cambridge, bracht Murchison de gesteentelagen van Wales in kaart. Men nam aan dat dit de oudste gestratificeerde gesteenten waren, die boven op het eerder gevormde metamorfe gesteente lag. Op grond van de positie van de verschillende fossielen in de afzettingslagen rekende Murchison bepaalde lagen tot een periode die hij het Siluur noemde, naar de Siluren, een stam die in Wales leefde ten tijde van het Oude Rome. Het Siluur markeert een omslagpunt in de evolutie. Sommige dieren, waaronder de trilobieten, conodonten en graptolieten, kwamen de klap van de Ordovicische glaciatie nooit meer helemaal te boven, maar over het algemeen was er sprake van een opmerkelijk herstel, doordat de oceanen opwarmden en de zeespiegel steeg. In deze periode kregen planten en ongewervelde dieren vaste voet op het land ook al bleef de zee het leven veel gunstiger gezind. De sluiting van de Iapetuszee ging gepaard met de vorming van een nieuw milieu bestaande uit ondiepe zeeën en bekkens, waardoor nieuwe habitats en ecologische nissen ontstonden en waarin de Paleozoïsche fauna opnieuw tot bloei kwam. Uitgestrekte koraalriffen verspreidden zich over de equatoriale wateren van Laurentia en Baltica. Veel schelpen die op een Silurisch strand aanspoelden, zouden voor ons min of meer herkenbaar zijn. De meeste waren zo'n 4 centimeter lang en dus groter dan in de perioden hiervoor. Een paar waren zelfs veel groter, zoals de kegelvormige schelpen van de pijlinktvisachtige nautiloïden die bijna tien centimeter lang waren. De vormenrijkdom van Brachiopoden (Armpotigen), tweekleppigen (Bivalvia), stekelhuidigen (Echinodermata) (zeesterren en zeelelies) en vissen werd groter en groter. De ondiepe zeeën en bekkens van het noordelijke continent werden steeds ondieper en uiteindelijk opgesplitst tot van elkaar gescheiden meren. Kaakloze vissen gedijden in deze warme wateren en werden groter dan hun Ordovicische voorgangers, tot ongeveer 20 centimeter lang. Nieuwe vissen met kaken en waterschorpioenen voedden zich met kaakloze vissen die de meest bizarre pantsers ontwikkelden als bescherming tegen deze predatie. De eurypteriden of zeeschorpioenen bereikten in het Siluur enorme afmetingen.
Een biologische gebeurtenis die veel bijdroeg aan de transformatie van het leven in zee, was de ontwikkeling van kaken bij de visachtige vertebraten (Gewervelden). De eerste visachtige vertebraten met kaken waren de nu uitgestorven acanthodia, die voor elke vin een opvallende stekel droegen. Deze stekels zijn zo'n beetje het enige dat van deze dieren in het fossielenarchief is terug te vinden, maar we weten wel dat ze met tanden bezette kaken hadden. Een van de grootste toenmalige vissen was Megamastax met een lengte van een meter. Tijdens het Siluur verschenen verder de eerste bloedzuigers. Ook verschenen de eerste beenvissen (Teleostei).

De belangrijkste gebeurtenis voor de evolutie van het leven op Aarde was de uitbreiding van de planten, die veel complexer waren dan de mossen uit het Ordovicium. Door hun fotosynthese creëerden zij een zuurstofrijke atmosfeer waarin een complexe terrestrische dierenwereld kon overleven. De eerste planteneters waren arthropoden (Geleedpotigen) die zich voedden met rottende planten. Deze waren al gedeeltelijk afgebroken door bacteriën en dus makkelijker te verteren. Bovendien kwamen op deze wijze micro-organismen die konden helpen bij de afbraak van plantenmateriaal in de darm van de planteneter terecht. Ook verschenen de eerste vaatplanten, planten met weefsel waarin voedingsstoffen en water verplaatst kunnen worden. De oudste planten uit deze groep zijn Cooksonia (vooral gevonden op Laurentia en Baltica) en Baragwanathia (gevonden op Gondwana). Psilophyta waren primitieve planten die zowel xyleem als floëem hadden, maar geen onderscheid tussen wortels, stam en bladeren. Ze planten zich voort door middel van sporen. De ademhaling verliep door huidmondjes op alle naar buiten gerichte delen en fotosynthese vond waarschijnlijk plaats in al het naar buiten gerichte weefsel. In het Laat-Siluur verschenen steeds ontwikkeldere vormen van planten, zoals Rhyniophyta en primitieve Lycophyta.

In het Siluur werd het land veroverd door de dieren: ongeveer 430 miljoen jaar geleden verschenen de eerste miljoenpoten, schorpioenen, spinachtigen en waarschijnlijk ook insecten. De verwante degenkrabben leefden in de kustwateren.

Laat-Silurische extinctie

Aan het einde van het Siluur vonden een aantal massa-extincties plaats, hoewel deze van minder belang waren dan de Laat-Ordovicische massa-extinctie. Mogelijke oorzaken worden gezocht in klimaatsverandering of inslagen van meteorieten.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu.
ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, ALS HET WOORD BESTAAT, IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Het Siluur begon ongeveer
*
Het Siluur duurde ongeveer
*
Het Siluur werd in 1835 voor het eerst onderscheiden door de Britse
*
Een stam die in Wales leefde ten tijde van het Oude Rome.
*
Dit is een
*
Klik hier. Dit zijn fossielen van
*
De resten van kleine (0,2 mm) kolonievormende mariene organismen met een
chitineus buisof kelkvormig skelet. Een kolonie bestond uit een centrale as
waarlangs één tot vier rijen individuen lagen. Bij enkele soorten waren een
aantal kolonies bevestigd aan een gezamenlijk drijf lichaam.
Dit zijn fossielen van
*
Een geologisch tijdvak waarin ijskappen voorkomen noemt men
*
Een geologische en klimatologische hypothese die stelt dat de Aarde
in het Precambrium enkele malen volledig met ijs bedekt is geweest.
*
Alle mogelijke plaatsen waar een bepaald organisme voorkomt noemt men een
*
Een era in de geologische tijdschaal die het gedeelte van de geschiedenis
van de Aarde tussen 541 en 252 miljoen jaar geleden bevat is het
*
Een ondiepte in de zee die opgebouwd wordt door koraalpoliepen,
levende wezens uit de klasse van de bloemdieren, die op hun beurt
weer deel uitmaken van de stam van neteldieren noemt men
*
Een paleocontinent dat 750 miljoen jaar geleden gevormd werd bij
het uiteenvallen van het supercontinent Rodinië.
*
Uitgestorven mariene inktvissen met een
langgerekte of opgerolde, buisvormige schelp die door middel van
septa (tussenwanden) verdeeld is in kamers noemt men.
*
Nederlandse naam voor brachiopoden zijn een stam van het dierenrijk.
Het zijn zeedieren die voedsel filteren met behulp van een gevorkte lofofoor
(tentakelkrans), en die na het larvestadium beschermd worden door twee
harde, scharnierende schelphelften (of kleppen) op de buik en de rug.
*
Nederlandse naam voor Bivalvia, klasse van weekdieren (Mollusca).
*
Nederlandse naam voor Echinodermata.
*
De Agnatha vormen een relatief kleine groep,
maar dat is in het geologische verleden wel anders geweest.
Gedurende het Ordovicium en het Siluur beleefde de groep haar grootste bloei.
Nederlandse naam is
*
Tijdens het siluur verschenen ook de eerste (Hirudinea),
zijn wormachtige verwanten van de regenworm.
Nederlandse naam is
*
Een proces waarin lichtenergie wordt gebruikt om koolstofdioxide
om te zetten in koolhydraten, zoals glucose.
*
Het wereldwijd massaal uitsterven van vele soorten organismen
in een relatief korte tijdsduur.
*
Mogelijke oorzaken van massa-uitsterving worden gezocht
in klimaatsverandering of
*
Een klein, gewoonlijk eencellig reproductief lichaam dat meestal
bestand is tegen uitdroging en hitte en tot een nieuw organisme kan
groeien. Het wordt vooral door bepaalde bacteriën, schimmels,
algen en mossen, varens en varenachtigen en ook door
zaadplanten geproduceerd.
*
Wetenschappelijke naam Tracheophyta, soms Tracheobionta) zijn landplanten
(Embryophyta) met vaatbundels, een transportsysteem voor water