Zie Wikipedia: paleontologie. | Klik hier. |
Zie wikipedia: geologische tijdschaal. | Klik hier. |
Zie Wikipedia: fossiel. | Klik hier. |
Zie Fossiel.net: fossielen. | Klik hier. |
Zie Wikipedia. Lijst fossiele zoogdieren. | Klik hier. |
Zie www.willemwever.nl: fossielen. | Klik hier. |
Zie evolutietheorie.ugent.be: evolutietheorie. | Klik hier. |
Zie fossieleplanten.nl. | Klik hier. |
Zie gea-geologie.nl: fossielen. | Klik hier. |
Zie kijkeensomlaag.nl: fossielen in wood en beeld. | Klik hier. |
Zie Wikipedia: dinosauriërs. | Klik hier. |
Zie Wikipedia: paleoantropologie. | Klik hier. |
Zie Wikipedia: evolutie van de mens. | Klik hier. |
Zie Wikibooks: de menselijke evolutie. | Klik hier. |
Zie Wikipedia: fossiele brandstoffen. | Klik hier. |
Zie Kennislink: massa-extincties. | Klik hier. |
Fossielen van zeegras | Klik hier |
Posidonia oceanica | Klik hier |
Posidoniaschalie | Klik hier |
1 Precambrium. (4,6 miljard jaar geleden tot 542 miljoen). | <1> Beslaat 88% van de aardgeschiedenis. In deze beginperiode werd de aarde gevormd, kwam het eerste eencellige leven tot bloei en ontstonden de voorlopers van alle huidige levensvormen. |
2 Precambrium. (4,6 miljard jaar geleden tot 542 miljoen). | <2> In warme kuststreken vormden oerbacteriën gelaagde kalkklompen. Deze stromatolieten zijn wereldwijd in Precambrische gesteenten te vinden. |
3 Precambrium. (4,6 miljard jaar geleden tot 542 miljoen). Tijdens het Archaïcum (EON). (3,8 miljard geleden tot 2,5 miljard). | <3> In de Precambrische oceanen ontstond al snel na het einde van de Hadeïcum (EON) het eerste eencellige leven. Leven op het land was er nog niet. |
4 Proterozoïcum (EON). (2,5 miljard jaar geleden tot 542 miljoen). | <4> Veranderde de atmosfeer: door de activiteit van eencellige groenalgen (Chlorophyta) in zee liep de concentratie zuurstof in de lucht op. Al vrij snel erna ontwikkelden zich meercellige organismen. |
5 Cambrium (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (542 miljoen jaar geleden tot 488,3). ![]() | <5> Alle diergroepen die we heden ten dage nog kennen zijn al tijdens het Cambrium ontstaan. In de wereldzeeën vond dankzij een ongekende radiatie uit simpele oervormen een ware explosie aan leven plaats. Inmiddels weten we dat sommige typen organismen al eerder aanwezig waren, maar nog geen harde, fossiliseerbare delen hadden. In Cambrische gesteenten vinden we de oudste kreeftachtigen (Crustacea), koralen (Anthozoa), weekdieren (Mollusca) en ook de vroegste voorlopers van de gewervelde dieren. Het land was kaal, want meercellig landleven had zich nog niet ontwikkeld. Er leefden hoogstens bacteriën (Eubacteriain) poeltjes. |
6 Cambrium. (542 miljoen jaar geleden tot 488,3). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. Lancetvisje. | <6> Dankzij fossielen die in de voorlaatste ijstijd met het landijs als zwerfstenen naar ons land zijn gebracht, weten we echter dat de zee bevolkt werd door trilobieten (drielobbigen) (een soort zeepissebedden), brachiopoden (armpotigen), zeer vreemde stekelhuidigen (Echinodermata) en andere ongewervelden. Ook zwommen er de eerste primitieve kaakloze vissen (Agnatha) rond. Veel dieren ontwikkelden harde lichaamsdelen (chitinepantsers en schelpen), waardoor ze makkelijker konden fossiliseren. |
7 Ordovicium. (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <7> De zee was bevolkt met een vrij divers zeeleven waarin reusachtige zeeschorpioenen (Eurypterida) aan de top van de voedselketen stonden. Maar er waren ook andere vreemde wezens, zoals kwalachtige kolonievormende graptolieten, (Graptolithina) of de conodonta. De eerste kraakbeenvissen (Chondrichthyes) zwommen rond en in ondiepe randzeeën ontwikkelde zich een vrij divers bodemleven met daarin onder meer kalkalgen (Haptophyta), koralen (Anthozoa), trilobieten (drielobbigen) (een soort zeepissebedden), armpotigen (Brachiopodenen) zeelelies (Crinoidea). In de oceanen en diepere randzeeën dreven vreemde, kolonievormende dieren die soms leken op vangnetjes, maar die ook vreemde spiralen met haakjes vormden. |
8 Ordovicium. (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <8> Op het land, meercellige planten die al tijdens het Siluur wijdverspreid waren, zullen waarschijnlijk tijdens het Ordovicium geleidelijk het land hebben gekoloniseerd. De meest aanvaarde hypothese is dat de landplanten zich ontwikkelden uit groenalgen. Groenalgen waren al tijdens het Cambrium wijdverspreid. De eerste landplanten moeten kleine Bryophyta (Mossen), mosachtige bodembedekkers zonder vaatstelsel, zijn geweest en op de tegenwoordige levermossen (Marchantiophyta) hebben geleken. Symbiotische schimmels (Fungi) (Glomerales (schimmels)) zouden een belangrijke rol kunnen hebben gespeeld bij de kolonisatie van het land door de eerste planten. Deze schimmels verrijkten de bodem met voedingsstoffen voor plantencellen. Er zijn Midden-Ordovicische fossielen gevonden van de sporen van sporenplanten (Cryptogamae), en stukken plantweefsel. In het Midden-Ordovicium van Wisconsin zijn gefossiliseerde schimmels en sporen ontdekt met een ouderdom van ongeveer 460 Ma. Als primitieve planten inderdaad al tijdens het Ordovicium het land koloniseerden, zullen ze zich beperkt hebben tot natte omgevingen zoals rivieroevers en moerassen. |
9 Onder-Ordovicium, Tremadocien uit het (ETAGE/TIJDSNEDE). (485,4 miljoen jaar geleden tot 477,7). | <9> De fauna van het Onder-Ordovicium bestond voornamelijk uit dezelfde groepen als in het Laat-Cambrium, zoals trilobieten, brachiopoden en slakken. eerste voorkomen van de conodont Iapetognathus fluctivagus. Deze grens (de basis van het Ordovicium) ligt vlak boven de conodonten-biozone van Cordylodus lindstromi en vlak onder de oudste voorkomens van planktonische graptolieten (Graptolithina). De top wordt gedefinieerd door het eerste voorkomen van de graptoliet Tetragraptus approximatus. |
10 Onder-Ordovicium, Floien uit het (ETAGE/TIJDSNEDE). (477,7 miljoen jaar geleden tott 470,0). | <10> Eerste voorkomen van de graptoliet Tetragraptus approximatus en de Conodonta. |
11 Midden-Ordovicium, het Dapingien. (470,0 miljoen jaar geleden tot 467,3). en het Darriwilien. (467,3 miljoen jaar geleden tot 458,4). (ETAGE/TIJDSNEDE). | <11> Tijdens het Midden-Ordovicium vond een sterke adaptieve radiatie van mariene levensvormen plaats, Het aantal geslachten verviervoudigde hierbij tot 12%. Graptolieten (Graptolithina), inktvissen (Cephalopoda), belemnieten (Belemnoidea), slakken (Gastropoda) en brachiopoden (Armpotigen). Tijdens het Ordovicium verschenen de eerste Bryozoa (Mosdiertjes), zeesterren (Asteroidea) en kolonievormende koralen. Op en in de zeebodem leefden trilobieten en een steeds groter aantal bivalvia (Tweekleppigen). Een algemene trend tijdens het Ordovicium was dat dieren die hun skelet uit calciet opbouwden sterk toenamen ten opzichte van andere soorten. Op het continentaal plat vervingen nieuwe soorten brachiopoden (Armpotigen) de trilobieten (drielobbigen) als dominante groep en de riffen uit het Ordovicium waren complexer dan die uit het Cambrium. De rifbouwers uit het Ordovicium waren stromatoporen (Stromatoporoidea) en koralen. Onder de geleedpotigen bevonden zich bijvoorbeeld zeeschorpioenen. De gewervelden waren kaakloze vissen (Agnatha) en conodonten (Conodonta). Het verschijnen van zoveel groepen snellere en beter uitgeruste roofdieren (inktvissen, primitieve vissen) had een duidelijke invloed op de evolutie van de dieren waar ze op jaagden. Om zich tegen de nieuwe predators te bewapenen ontwikkelden Ordovicische trilobieten bizarre vormen als stekels en pantsers. Ze verschillen daarin van Cambrische vormen. Sommige soorten trilobieten (zoals Aeglina prisca) leerden zwemmen om aan hun belagers te ontkomen; andere soorten leerden zich ingraven in de zeebodem. In ondiep water levende soorten (zoals Asaphus kowalewski) ontwikkelden ogen op lange steeltjes om belagers te zien aankomen. Bij in diep water levende soorten verdwenen de ogen juist. Stromatolieten (algenmatten), die tijdens het Proterozoïcum en Cambrium veel voorkwamen, werden tijdens het Ordovicium steeds zeldzamer, waarschijnlijk vanwege de opkomst van soorten die zich met blauwalgen (Cyanobacteria) voedden. |
12 Boven Ordovicium, het Sandbien. (458,4 miljoen jaar geleden tot 453,0). (ETAGE/TIJDSNEDE). | <12> In het Laat-Ordovicium verschenen de eerste kaakvissen. De basis van de etage ligt bij het eerste voorkomen van de graptoliet Nemagraptus gracilis, de top bij het eerste voorkomen van de graptoliet (Graptolithina) Diplacanthograptus caudatus. Zie ook graptolite.net (Engels) Klik hier. |
13 Boven Ordovicium, het Katien. (453,0 miljoen jaar geleden tot 445,2). (ETAGE/TIJDSNEDE). | <13> De basis van het Katien ligt bij het eerste voorkomen van de graptoliet Diplacanthograptus caudatus en valt samen met een wereldwijde afwijking in δ13C-waarden die de Guttenberg excursion wordt genoemd. De top van het Katien ligt bij het eerste voorkomen van de graptoliet Normalograptus extraordinarius en valt samen met de basis van een grote positieve afwijking in δ13C-waarden en een wereldwijde daling van het eustatisch zeeniveau, die werden veroorzaakt door het begin van de Laat-Ordovicische ijstijd. |
14 Boven Ordovicium, het Hirnantien. (445,2 miljoen jaren geleden tot 443,4). (ETAGE/TIJDSNEDE). | <14> Aan het einde van het Ordovicium vonden een aantal massa-extincties plaats die opgeteld de op één na grootste periode van massaal uitsterven in de geschiedenis van het leven vormen (de enige grotere massa-extinctie was de Perm-Trias-overgang). De extincties vallen ongeveer in de tijdspanne tussen 444 en 447 Ma en vormen de overgang tussen het Ordovicium en het Siluur. Ongeveer 49% van alle geslachten van dieren verdwenen. Onder de slachtoffers bevonden zich veel soorten brachiopoden en Bryozoa (Mosdiertjes), trilobieten, conodonten en graptolieten. De meest geaccepteerde hypothese is dat de oorzaak lag in de ijstijd tijdens het Hirnantien, die de lange periode van een warm klimaat onderbrak. Behalve de afkoeling van het klimaat had de ijstijd nog een belangrijk effect op het leven: door het aangroeien van de poolkap op Gondwana verdween veel water uit de oceanen zodat de ondiepe, warme zeeën op het continentaal plat droog kwamen te liggen. Hierdoor verdwenen de ecologische niches van veel soorten. De afwisseling van glaciale en interglaciale tijden tijdens een ijstijd zorgt ervoor dat het droogvallen periodisch gebeurde, waarbij elke laagstand een nieuwe klap was voor de ondiep mariene ecosystemen. Alleen soorten die zich aan de omstandigheden aanpasten konden overleven. Nadat het zeeniveau tijdens het Siluur weer gestegen was werden zij door adaptieve radiatie de voorouders van Silurische soorten. |
15 Siluur. (443 miljoen jaren geleden tot 419). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <15> In het Siluur was het klimaat warmer en lag het zeeniveau hoger dan in het voorafgaande laatste deel van het Ordovicium. De landmassa was verspreid over het grote paleocontinent Gondwana en een aantal kleinere continenten. Door de continentale collisie tussen twee van deze kleinere continenten, Laurentia en Baltica, vond de Caledonische orogenese plaats. Gedurende het Siluur verschenen ook de eerste planten op het land. Gewervelde dieren (Vertebrata) kwamen nog niet op het land voor, maar in de oceanen verschenen steeds beter uitgeruste soorten vissen (Pisces). Bekende gidsfossielen uit het Siluur zijn verder graptolieten (Graptolithina), brachiopoden (Armpotigen) en trilobieten (Drielobbigen). |
16 Siluur. (443 miljoen jaren geleden tot 419). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Rhuddanien de vroegste tijdsnede (in de stratigrafie een etage) in het Llandovery (ouderdom van 443,4 tot 433,4), het vroegste tijdvak in het Siluur. Het Rhuddanien duurde van 443,4 tot 440,8. | <16> Leven in de zee. Het relatief hoge zeeniveau en warme klimaat van het Siluur boden een goede omgeving voor veel soorten marien leven. Diverse soorten brachiopoden (armpotigen), Bryozoa (mosdiertjes), mollusken (weekdieren) en trilobieten (drielobbigen) zijn de meest voorkomende fossielen uit het Siluur. Voor het eerst kwamen er grote koraalriffen voor, die werden gebouwd door tegenwoordig uitgestorven soorten koraal als Tabulata en Rugosa. Ook verschenen de eerste beenvissen (Osteichthyes) tijdens het Siluur. Daarvan waren de Acanthodii (stekelhaaien), vissen bedekt met beenachtige platen, de belangrijkste Silurische vertegenwoordigers. De eerste vissen met beweegbare kaken verschenen tijdens het Siluur, deze worden verondersteld te zijn ontwikkeld uit kieuwbogen. Een van de grootste toenmalige vissen was Megamastax met een lengte van een meter. In de ondiepe zeeën die Laurentia bedekten kwamen veel grote soorten zeeschorpioenen (Eurypterida) voor, die meerdere meters lang konden worden. Tijdens het Siluur verschenen verder de eerste bloedzuigers (Hirudinea). |
17 Siluur. (443 miljoen jaren geleden tot 419). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <17> Leven op het land. Cooksonia, de oudst bekende landplant, uit het Midden-Siluur. In het Siluur worden de oudste grotere fossiele terrestrische levensvormen gevonden, in de vorm van mossen (Bryophyta) die rond rivieren en meren groeiden. Tijdens het Midden-Siluur verschenen de eerste vaatplanten (Tracheophyta of Tracheobionta), planten met weefsel waarin voedingsstoffen en water verplaatst kunnen worden. De oudste planten uit deze groep zijn Cooksonia (vooral gevonden op Laurentia en Baltica) en Baragwanathia (gevonden op Gondwana). Psilophyta waren primitieve planten die zowel xyleem als floëem hadden, maar geen onderscheid tussen wortels, stam en bladeren. Ze planten zich voort door middel van sporen. De ademhaling verliep door huidmondjes op alle naar buiten gerichte delen en fotosynthese vond waarschijnlijk plaats in al het naar buiten gerichte weefsel. In het Laat-Siluur verschenen steeds ontwikkeldere vormen van planten, zoals Rhyniophyta en primitieve Lycophyta. In het Siluur werd het land veroverd door de dieren: ongeveer 430 miljoen jaar geleden verschenen de eerste miljoenpoten (Diplopoda), schorpioenen (Scorpiones), spinachtigen (Arachnida) en waarschijnlijk ook insecten (Insecta). De verwante degenkrabben (Limulidae) leefden in de kustwateren. |
18 Siluur. (443 miljoen jaren geleden tot 419). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Rhuddanien de vroegste tijdsnede (in de stratigrafie een etage) in het Llandovery (ouderdom van 443,4 tot 433,4), het vroegste tijdvak in het Siluur. Het Rhuddanien duurde van 443,4 tot 440,8. | <18> Eerste voorkomen van de graptolieten (Graptolithina). De top van de etage ligt bij het eerste voorkomen van de graptoliet Monograptus austerus sequens. |
19 Siluur. (443 miljoen jaren geleden tot 419). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Aeronien een tijdsnede in het onderste tijdvak van het Siluur, het Llandovery (ouderdom van 443,4 tot 433,4), het vroegste tijdvak in het Siluur. Het Aeronien duurde van 440,8 tot 438,5. | <19> De basis van het Aeronien wordt gedefinieerd door het eerste voorkomen van de graptoliet Monograptus austerus sequens. De top ligt boven het uitsterven van de brachiopode Eocoelia intermedia en onder het eerste voorkomen van de brachiopode Eocoelia curtisi. De top ligt ook in de buurt van de basis van de graptolietzone van Monograptus turriculatus. |
20 Laat-Silurische extinctie | <20> Aan het einde van het Siluur vonden een aantal massa-extincties plaats, hoewel deze van minder belang waren dan de Laat-Ordovicische massa-extinctie. Mogelijke oorzaken worden gezocht in klimaatsverandering of inslagen van meteorieten. |
21 Devoon. (419,2 miljoen jaar geleden tot 358,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <21> Het Devoon is de eerste periode waarin het landoppervlak grotendeels met planten begroeid was. Dit had grote gevolgen voor het dierenleven. Planten hebben wortels die de bodem vasthouden en zodoende erosie voorkomen. Rivieren zouden voortaan minder sediment meevoeren. Onder de mariene organismen van de benthische zone (zeebodem) zorgde dit voor een opbloei van soorten die in helder water leven (bijvoorbeeld brachiopoden (Armpotigen) of crinoïden) (Zeelelies), terwijl mobiele soorten, die beter aangepast zijn aan modderig water (zoals trilobieten (Drielobbigen)), juist afnamen. De grote hoeveelheid plantaardig voedsel op het land maakte de kolonisatie van het land door dieren mogelijk. De oudste fossiele insecten (Insecta) komen uit het Devoon, hoewel ze waarschijnlijk al eerder verschenen. In het Laat-Devoon verschenen ook de eerste amfibieën (Amphibia), die in tegenstelling tot de vissen ook voedsel op het land konden vergaren. |
22 Devoon. (419,2 miljoen jaar geleden tot 358,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Evolutie van tetrapoden in het Laat-Devoon. Afstammelingen van pelagische kwastvinnigen als Eusthenopteron ondergingen een stapsgewijze evolutie: Panderichthys kon in modderig ondiep water leven; Tiktaalik had poot-achtige vinnen waarmee hij het land op kon; Acanthostega had poten met acht tenen, Ichthyostega had volgroeide poten. Ook coelacanten stammen van kwastvinnigen af, zij trokken juist naar de diepzee. | <22> Soorten mariene bodemdieren uit het Devoon zijn diverse trilobieten, graptolieten, hellederiden, brachiopoden en bivalven. Tijdens het Vroeg-Devoon verschenen de eerste ammonieten, een opgerolde soort inktvissen waarvan wordt aangenomen dat ze zich uit nautilussen ontwikkelden en zeeschorpioenen. De in eerdere periodes verschenen riffen van in symbiose levende organismen bereikten tijdens het Devoon enorme groottes. Deze riffen werden echter gevormd door andere groepen dan tegenwoordig het geval is. De belangrijkste rifbouwers van het Devoon waren Tabulata, Rugosa (uitgestorven groepen koralen) en stromatoporen (sponsdieren). Op de riffen leefden ook Bryozoa, diverse mollusken (waaronder bivalven) en brachiopoden. Ook vissen maakten een belangrijke ontwikkeling mee, zowel in de zeeën als in zoet water. De Ostracodermi waren groepen kaakloze vissen met een met benen plaatjes bepantserde kop, die waarschijnlijk op de bodem van zeeën en binnenwateren leefden, vergelijkbaar met tegenwoordige modderkruipers. Ze werden steeds meer verdrongen door de tijdens het Siluur ontstane kaakvissen, met name een groep die placodermen genoemd wordt en tijdens het Devoon een grote diversiteit ontwikkelde. De grootste vissen waren placodermen als Dunkleosteus, die meer dan 7 meter lang kon worden. De placodermen hadden een zware "gepantserde" benen kop, maar een soepelere staart die beweging mogelijk maakte. Tegelijkertijd verschenen groepen vissen die ook tegenwoordig nog leven. Voorbeelden zijn de eerste straalvinnigen (bijvoorbeeld Cheirolepis of Hyneria) en kwastvinnigen (waaronder Eusthenopteron en de eerste longvissen). De laatsten waren, op de coelacanten na, zoetwaterdieren. Ook verschenen de eerste haaien (voorbeelden zijn Stethacanthus en Cladoselache), die later de placodermen zouden gaan verdringen. |
23 Devoon. (419,2 miljoen jaar geleden tot 358,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <23> In het Vroeg-Devoon werden de mossen, algenmatten en primitieve planten uit het Siluur uitgebreid met de eerste vaatplanten. Deze bestonden uit een horizontaal wortelstelsel waaruit stammen omhoog schoten. Een voorbeeld is het geslacht Rhynia. Uit deze primitieve planten ontwikkelden zich in de loop van het Devoon soorten met betere vaatstelsels, stevige wortels en bladeren. Wouden van struikachtige primitieve planten moeten de continenten bedekt hebben: de eerste lycophyta, sphenophyta en varens verschenen. Sommige soorten konden al redelijk hoog worden. De boomvaren Archaeopteris en de Cladoxylopsida uit het Laat-Devoon konden de hoogte van tegenwoordige bomen bereiken en hadden stevige, houten stammen. Prototaxites waren geen planten maar boomachtige schimmels die meer dan acht meter hoog konden worden. Aan het einde van het Devoon, rond 380 Ma, verschenen de eerste bomen (van het geslacht Wattieza) en bovendien de eerste zaadplanten. |
24 Devoon. (419,2 miljoen jaar geleden tot 358,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <24> In de bodems konden veel nieuwe soorten geleedpotigen (Artropoda) leven, zoals mijten, schorpioenen en duizendpotigen. De oudste fossielen van gevleugelde insecten komen uit het Devoon, de vleugels verschillen sterk van de modernere soorten uit het Carboon. De soort Rhyniognatha had rond 400 Ma al vleugels. In het Laat-Devoon begaven ook de eerste gewervelden zich op het land. De nog geheel in het water levende Panderichthys was een soort die in zeer ondiep modderig water leefde. De (eerdere) ontwikkeling van longen in sommige vissen had het mogelijk gemaakt de kop boven water uit te steken om zuurstof uit de lucht te halen. Soorten als Tiktaalik en Acanthostega hadden een overgangsvorm tussen poten en vinnen. Ichthyostega had echte poten maar verder nog veel kenmerken van een vis, zoals een vissenstaart. De primitieve longen van longvissen ontwikkelden zich in organen die in de complete behoefte aan zuurstof konden voorzien, waarmee de eerste amfibieën ook langere tijd op het land konden doorbrengen. Hynerpeton was een overgangsvorm tussen vis en amfibie met complexere longen. |
25 Laat-Devonische extinctie | <25> Op de overgang tussen Devoon en Carboon vond in het water een grote massa-extinctie plaats, waarbij ongeveer 40% van alle geslachten verdween. Het uitsterven concentreerde zich waarschijnlijk rond twee momenten: de eerste aan het begin of ergens midden in de laatste tijdsnede in het Devoon, het Famennien; de tweede op de Devoon-Carboon-overgang zelf. Men vermoedt dat de oorzaak bij klimaatverandering lag. Door de toegenomen hoeveelheid landplanten en fotosynthese was de hoeveelheid koolstofdioxide (broeikasgas) in de atmosfeer afgenomen. Wereldwijd begon de temperatuur te dalen, waardoor er gletsjers groeiden op de Zuidpool. Een plotselinge daling van het zeeniveau kan de massale extinctie onder de ondiep mariene soorten veroorzaakt hebben. De temperatuursdaling zou zich in het Carboon verder doorzetten en de Laat-Paleozoïsche ijstijd tot gevolg hebben. |
26 Laat-Devonische extinctie | <26> Tijdens het Carboon kwam een einde aan de vorming van het supercontinent Pangea, het naar elkaar toe bewegen van de continenten was overigens al veel eerder begonnen. |
27 Laat-Devonische extinctie | <27> Het zeeniveau was relatief hoog en grote delen van het tegenwoordige Europa waren bedekt met moerassen. In deze moerassen werden afgestorven plantenresten opgeslagen die een groot deel van de tegenwoordige steenkoolvoorraden op Aarde vormen. Er verschenen veel nieuwe soorten insecten en amfibieën en ook de eerste reptielen en zaadplanten. |
28 Laat-Devonische extinctie | <28> In het Devoon lag in het noorden het paleocontinent Euramerika (ook wel Old Red Sandstone-continent genoemd) en in het zuiden het grotere continent Gondwana. Deze twee continenten waren in het Carboon bezig met elkaar te collideren (botsten) tijdens een fase van gebergtevorming die in Europa de Hercynische en in Noord-Amerika de Alleghenische orogenese wordt genoemd. |
29 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <29> Nieuwe soorten koraal, sponzen (Porifera) en bryozoa (mosdiertjes) konden zich ontwikkelen. Een belangrijke invloed was de stijging van de concentratie magnesium in het zeewater, waardoor het mineraal calciet relatief instabiel werd. Veel rifbouwers uit het Devoon maakten hun skeletjes van calciet, wat in magnesiumrijk water moeilijker is. Pas na de ontwikkeling van organismen die hun skeletjes uit aragoniet opbouwden in het Midden-Carboon kwamen er weer op grotere schaal riffen voor. |
30 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <30> Groepen die zich sterk diversificeerden waren stekelhuidigen (vooral crinoïden of zeelelies) en brachiopoden of armpotigen. |
31 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <31> Onder de grotere mariene roofdieren maakten de gepantserde logge placodermen uit het Devoon plaats voor kraakbeenvissen (zoals haaien, bv. Stethacanthus) en straalvinnigen (Actinopterygii), die sneller waren en daardoor evolutionair voordeel hadden. |
32 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <32> Een belangrijke ontwikkeling in de zee tijdens het Carboon was de verbreiding van foraminifera, eencelligen die in dit tijdperk voor het eerst een dominante rol in de zee gaan spelen. Belangrijke geslachten forams in het Carboon waren Fusulina (wereldwijd), Valvulina, Endothyra, Archaediscus en Saccammina. Hoewel men bij forams meestal aan microscopisch kleine organismen denkt, konden sommige soorten Fusulina in het Carboon tot 10 cm lang worden. |
33 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <33> De continenten waren samengeklonterd tot het supercontinent Pangea, dat omsloten was door de Panthalassa-oceaan. Grote temperatuurverschillen en het ontbreken van vochtige oceaanlucht leidden tot uitgestrekte continentale woestijngebieden op Pangea. De polen en gebergtes waren bedekt door ijskappen en het leven floreerde vooral langs de kusten. |
34 Carboon (358,9 miljoen jaar geleden tot 298,9). (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <34> Reptielen ontwikkelden zich tot de overheersende groep organismen op het land en uit de zoogdierreptielen (dicynodonten) ontstonden de eerste primitieve zoogdieren. |
35 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Rutiodon. Een uitgestorven reptiel. | <35> In de loop van het Perm verspreidden de synapsiden zich verder over de Aarde en werden zeer vormenrijk in onder meer Rusland en Zuid-Afrika. In Rusland leefden reusachtige carnivore soorten zoals Inostrancevia, die in het bezit was van grote sabeltanden, en grote planteneters als Estemmenosuchus. In Zuid-Afrika waren synapsiden zowel de voornaamste carnivoren als herbivoren. Tot de eerste groep behoorde onder andere Lycaenops, een kleine verwant van de Russische Inostrancevia. De reusachtige Moschops behoorde tot de plantenetende vormen. De synapsiden deelden hun leefgebied in het Perm met grote amfibieën, en vroege reptielen behorend tot de Lepidosauromorpha en Archosauromorpha. |
36 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <36> Het Varistisch Gebergte blokkeerde de aanvoer van vochtige oceaanlucht in onze omgeving. Samen met de ligging - iets ten noorden van de evenaar - zorgde dat voor een zeer droog klimaat. Woestijnafzettingen en indampingszouten (evaporieten) zijn hier getuige van. |
37 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <37> Het zuurstofgehalte in de atmosfeer daalde weer tot zo'n 18 %, omdat veel organismen, zoals planten, uitstierven door de kou en de droogte. Het Koolstofdioxide gehalte daalde ook, naar 1 % van de atmosfeer. |
38 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <38> De belangrijkste planten waren de zaadplanten. Deze kwamen op alle continenten voor. Boomsoorten pasten zich aan de droogte aan door óf in de winter hun bladeren af te werpen, óf door kleine, leerachtige bladeren te vormen. Zo gingen ze uitdroging tegen. |
39 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <39> Door de droogte waren ook veel amfibieën uitgestorven. De overheersende rol van de amfibieën werd overgenomen door de reptielen. De reptielen bezetten de verschillende vrijgekomen leefomgevingen en pasten zich hieraan aan. Er ontstonden reptielen die beter in staat waren om hun lichaamstemperatuur te regelen dan de eerdere amfibieën en reptielen. Zij worden zoogdierreptielen genoemd. |
40 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <40> Aan het eind van het Perm sloeg er ten Noord-Westen van Australië een meteoriet op aarde in, waardoor een van de grootste uitstervingsgolven uit de geschiedenis op aarde optrad. Door het bijzonder lage zeeniveau waren daarvoor ook al veel soorten uitgestorven. In de drooggevallen ondiepe kustzeeën stierven veel diersoorten uitzoals bijvoorbeeld de laatste trilobieten en bepaalde koraalgroepen, omdat hun leefgebieden verdwenen. Van de armpotigen en ammonieten wisten slechts enkele soorten te overleven. In totaal stierven ongeveer 90% van de zeeorganismen en 80% van de landorganismen uit. De groepen die overleefden, leefden in de diepere delen van de zee of konden zich aanpassen aan de veranderende omstandigeheden. |
41 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Zechsteinzee. De Zechsteinzee tijdens het Perm. | <41> In de ondergrond van noordwestelijk Europa zijn uit het Perm duidelijk twee verschillende gesteentepakketten aanwezig: het Rotliegend(es) en het Zechstein. Het onderste deel van het Europese Perm bestaat uit karakteristieke rode zandsteen (waarvan de naam Rotliegendes komt) en het bovenste deel uit voornamelijk evaporiet. Deze gesteentepakketeen dienen in de ondergrond van Noord-Europa als respectievelijk reservoirs en seals voor olie en gas. In Nederland komen de evaporieten uit het Zechstein voor in de Slochteren Formatie. In Slochteren zelf wordt uit deze formatie zout gewonnen. |
42 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). | <42> Er werd veel zand en zout afgezet, die later verhardden tot zandsteen en steenzout. De zandsteenlagen kwamen dus boven op de steenkoollagen uit het Carboon te liggen. Onder druk ontstond er aardgas in de steenkoollagen. Dit gas is terecht gekomen in de holtes tussen de zandsteen. |
43 Perm (298,9 miljoen jaar geleden tot 252,2) (PERIODE) uit het (ERA) Paleozoïcum. (488,3 miljoen jaar geleden tot 443,7). Zechstein. Een pakket gesteentelagen in de ondergrond. | <43> Het zout kwam uit een zee die in het droge woestijnklimaat langzaam verdampte en daardoor steeds zouter werd. Hij leek op de tegenwoordige Dode Zee, die tussen Israel en Jordanië ligt. Het zout van Harlingen komt ook uit het Perm. Zout is onder hoge druk een beetje stroperig. Hier en daar is het Permzout als een bubbel omhoog gedrukt en zo zijn zoutkoepels ontstaan, zoals die bij Harlingen. Er zijn er meer in noordelijk Nederland en Duitsland. Het eiland Helgoland is een stuk rots uit het Trias die door een grote zoutkoepel omhoog gedrukt is. |
44 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <44> In het Trias lagen vrijwel alle continenten aan elkaar als het supercontinent Pangea. Hoewel het supercontinent aan het einde van het Trias uit elkaar begon te riften (op de plekken van de noordelijke Atlantische Oceaan tussen het tegenwoordige Noord-Amerika en Europa/Afrika en de Indische Oceaan tussen het tegenwoordige Afrika en India) openden de nieuwe oceanen zich pas in het opvolgende Jura. |
45 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <45> Ten westen van Pangea lag een grote oceaan, de Panthalassa. Pangea lag in het oosten in een boog om de kleinere Paleo-Tethysoceaan (noord) en de (Neo-)Tethysoceaan (zuid) heen. De twee werden van elkaar gescheiden door een langgerekt microcontinent, Cimmeria. Ten oosten van de Paleo-Tethysoceaan lagen de kleine continenten Noord- en Zuid-China, die in het Laat-Trias met elkaar collideerden (de Cathyasische orogenese). Al deze continenten bewogen langzaam naar het noorden waar ze zich uiteindelijk in de loop van het Mesozoïcum bij Laurazië (destijds het noordelijke deel van Pangea) zouden voegen. |
46 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <46> Het klimaat was in het Trias over het algemeen droog en warm, waardoor de typische red bed-zandstenen en evaporieten werden afgezet. In geen van beide poolstreken (Pangea bedekte beide polen) kwamen gletsjers voor. Sterker, de poolstreken lijken een nat en gematigd klimaat te hebben gehad. Dankzij de enorme oppervlakte van Pangea had het grootste gedeelte van de continenten een continentaal klimaat waarin de invloed van de zee afwezig was en grote verschillen tussen de seizoenen voorkwamen. Wel moet er een sterke, de evenaar overstekende moesson zijn geweest. Het eustatisch zeeniveau was, hoewel iets hoger dan tijdens het Perm, in het Trias nog relatief laag. Het grootste gedeelte van de continenten lag, net als tegenwoordig, boven water. |
47 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <47> De atmosfeer in het Trias: Het zuurstofgehalte in de atmosfeer bleef ongeveer 18% en ook het koolstofdioxidegehalte veranderde nauwelijks. |
48 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Tweekleppigen. | <48> In het water waren zoveel algen-etende soorten uitgestorven, dat in het Vroeg-Trias kortstonding stromatolieten, kolonies van algen, voorkwamen. In de benthische zone werden gastropoden en bivalven aan het begin van het Trias belangrijker. Onder de ammonieten waren veel soorten uitgestorven tijdens de Perm-Trias-extinctie, maar uit een enkel overlevend geslacht ontstonden vele nieuwe soorten. Een andere groep die profiteerde van de vrijgekomen niches was die van de zee-egels, die in het Paleozoïcum relatief onbelangrijk was maar zich vanaf het Trias verbreidde. |
49 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <49> Hoewel koralen in het Vroeg-Trias moesten herstellen van de massa-extinctie, verscheen ook hier een nieuwe, modernere groep, de Hexacorralia ( onderklasse van de klasse bloemdieren). In de loop van het Trias werden de riffen steeds groter en ook soortenrijker, hoewel ze relatief klein waren vergeleken met de riffen uit het Devoon of van tegenwoordig. |
50 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Placodus. | <50> Slechts weinig families onder de vissen hadden de massa-extinctie overleefd waardoor er weinig diversiteit onder vissen was in het Trias. In het water levende reptielen van het Trias waren bijvoorbeeld Nothosauria (zoals de Pachypleurosauridae en Nothosauroidea uit het Midden-Trias van de Tethysoceaan), Placodontia, de eerste Plesiosauria, Thalattosauria (zoals Askeptosaurus) en de succesvolle Ichthyosauria, die in het Vroeg-Trias verschenen en waarvan sommige soorten in het Laat-Trias zeer groot werden. Veel van deze reptielen kunnen met recht zeemonsters genoemd worden. |
51 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <51> In deze tijd ontstonden de eerste vliegende reptielen en de eerste dinosauriërs. De vliegende reptielen ontwikkelden een vlieghuid tussen de romp en de voorste ledematen, waarmee ze een beperkt vliegvermogen kregen. Er verschenen krokodillen, hagedissen en schildpadden, die zowel aan het leven op het land als aan het leven in zee waren aangepast. Op het land ontstonden aan het eind van het Trias uit de zoogdierreptielen nieuwe diersoorten die hun jongen zoogden. Dit waren de eerste zoogdieren. |
52 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Estemmenosuchus. | <52> Een belangrijk gevolg van de Perm-Trias extinctie is geweest dat een tot dan onbelangrijke groep, de Archosauromorpha, de toch meer afgeleide therapsiden gedurende het Trias gingen vervangen. Dit wordt wel de Triassic take-over genoemd. Uit de Archosauromorpha kwamen de dinosauriërs voort, die gedurende de rest van het Mesozoïcum de niches voor grotere landdieren zouden domineren, terwijl de afstammelingen van de therapsiden, de zoogdieren, al die tijd vrij klein zouden blijven. |
53 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <53> Onder de amfibieën waren in het Trias vooral de Temnospondyli dominant. Sommige groepen, zoals de Trematosauria, verdwenen na in het Vroeg-Trias op te zijn gekomen weer in de loop van het Trias. Andere groepen, zoals Capitosauria, bleven succesvol gedurende de hele periode of werden juist in het Laat-Trias succesvoller, zoals Plagiosauria. De eerste Lissamphibia verschenen in het Trias, maar deze subklasse was tijdens het Trias nog zeldzaam, terwijl de Temnospondyli domineerden. |
54 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Euparkeria. | <54> Bij de Amniota zouden zoals gezegd de Synapsida, die in het Perm dominant waren, steeds meer plaatsmaken voor de Archosauromorpha, vooral de Archosauria (waaronder de eerste dinosauriërs en hun voorouders). De archosauromorf Euparkeria was het een van de eerste reptielen die op twee achterpoten kon lopen. In het Vroeg-Trias (Olenekien en Anisien) van Gondwana waren de belangrijkste predators de synapside Cynognathus en de Erythosuchiër Erythrosuchus. Dicynodontia zoals Kannemeyeriidae (waaronder Placerias) of Lystrosaurus en Cynodontia, waaronder de Gomphodontia, bleven gedurende het hele Trias belangrijke groepen planteneters. Aan het einde van het Trias waren de Synapsida echter een onbelangrijke groep geworden ten opzichte van de Archosauria. Onder de overgebleven Synapsida bevonden zich echter ook de eerste zoogdieren (een voorbeeld is Megazostrodon). Tijdens het Carnien (vroegste deel van het Laat-Trias) ontwikkelden deze eerste zoogdieren zich binnen de Cynodontia. |
55 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Scleromochlus. | <55> Rond dezelfde tijd (Carnien) ontwikkelden zich uit de tot dan toe onbelangrijke Ornithodira de eerste pterosauriërs (de eerste gewervelde dieren die konden vliegen en dinosauriërs. Men neemt aan dat de laatste gemeenschappelijke voorouder van alle dinosauriërs op de Laat-Triassische vroege dinosauriër Eoraptor moet hebben geleken. Andere vroege dinosauriërs waren Herrerasaurus, Coelophysis, Pisanosaurus, Plateosaurus, Staurikosaurus en Procompsognathus. Hoewel sommige soorten tijdens het Trias rond de zes meter lang konden worden, verschenen de echt grotere dinosauriërs pas in het Jura. |
56 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Saltoposuchus. | <56> Protoavis, waar slechts twee vondsten van bekend zijn, zou de oudst bekende vogel kunnen zijn, maar de meeste paleontologen plaatsen de eerste vogels veel later, in het Laat-Jura. Een andere belangrijke clade van de Archosauria waren de Crurotarsi, die tijdens het Laat-Trias hun grootste diversiteit bereikten. Voorbeelden zijn de Phytosauria, Aetosauria, Rauisuchia (bijvoorbeeld Postosuchus of Saurosuchus) en de eerste krokodilachtigen (de Sphenosuchia; een voorbeeld is Saltoposuchus). Andere basale Archosauromorpha die gedurende het Trias belangrijk waren, zijn de plantenetende Rhynchosauria en de insecten- of visetende Prolacertiformes. |
57 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Procolophonidae. | <57> Ook ontstonden in het Laat-Trias (in het Norien) de eerste schildpadden, voorbeelden zijn Odontochelys, Proganochelys en Proterochersis. Iets eerder (in het Carnien) verschenen de eerste Lepidosauromorpha. De Procolophonidae waren een belangrijke groep kleine planteneters, die op huidige hagedissen leken. |
58 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3). Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. Glossopteris. | <58> Onder de planten had de Perm-Trias-extinctie minder hard toegeslagen, maar tijdens het Perm hadden klimaatsveranderingen ervoor gezorgd dat andere soorten dominant werden. In het Paleozoïcum dominante soorten die hier het slachtoffer van werden waren bijvoorbeeld lycophyta, equisetopsida en cordaites, terwijl varens ook in het Trias dominant aanwezig waren. De zaadvarens (zoals glossopteris) kwamen ook nog voor, maar zouden aan het einde van het Trias uitsterven. Behalve varens was de Triassische flora rijk in naaktzadigen als coniferen, ginkgo's, bennettitales en palmvarens. In Laurazië (het noordelijk deel van Pangea) groeiden vooral coniferen. De zuidelijke flora van Gondwana werd in het Vroeg-Trias gedomineerd door Glossopteris (een zaadvaren). |
59 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <59> Het Trias eindigde, net als het begonnen was, met een grote massa-extinctie, hoewel deze een stuk minder desastreus was dan de Perm-Trias-extinctie. De Trias-Jura-extinctie sloeg vooral toe in de zeeën: de conodonta en veel zeereptielen verdwenen, hoewel de ichthyosauriërs en plesiosauriërs de gebeurtenis overleefden. Veel soorten ongewervelden als brachiopoden, gastropoden en mollusken stierven uit. Ongeveer 22% van alle mariene families en de helft van alle geslachten verdween. |
60 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <60> Hoewel de Trias-Jura-extinctie op het land minder hard toesloeg, verdwenen onder de grotere reptielen een aantal belangrijke klasses Crurotarsi, een aantal grotere labyrinthodontia amfibieën, groepen kleinere reptielen en een groot aantal sinapsiden (hoewel de zoogdieren overleefden). Sommige van de eerste vroege dinosauriërs stierven ook uit, maar andere soorten overleefden om zich in het Jura verder te ontwikkelen. Onder de planten overleefden onder andere veel soorten coniferen en cycadeioden. |
61 Trias (252,2 miljoen jaar geleden tot 201,3) Het Trias is de vroegste periode van het era Mesozoïcum en volgt op het Perm, de laatste periode van het Paleozoïcum. | <61> Het is niet zeker wat de oorzaak is geweest van de Trias-Jura-extinctie. Duidelijk is dat rond 208-213 miljoen jaar geleden grootschalig vulkanisme voorkwam, geassocieerd met het opbreken van Pangea. Anders mogelijke oorzaken zijn wereldwijde klimaatsverandering (naar een kouder klimaat) of zelfs een meteorietinslag. De inslag wordt in verband gebracht met een krater bij het Manicouagan Reservoir in Quebec (Canada). Datering van in de krater gevormde zirkonen (door middel van de uranium-loodmethode) wijst echter uit dat deze inslag rond 214 Ma plaatsvond, meer dan 10 miljoen jaar voor de Trias-Jura-overgang. Daarom lijkt de inslag niet de directe aanleiding voor de massa-extinctie te zijn. |
62 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Brontosaurus. | <62> In de Jura was het opbreken van het supercontinent Pangea in volle gang. Het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan opende zich. Het was een warme periode, waarin ijskappen op de polen ontbraken. De zeespiegel stond wereldwijd vrij hoog, vooral aan het begin van het tijdvak. De Jura was (samen met het erop volgende Krijt) de bloeiperiode van de dinosauriërs, ook ontstonden de eerste vogels. |
63 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. | <63> In de Jura begon het supercontinent Pangea echt op te breken, nadat in het Trias al riften ontstaan waren. Tussen Gondwana (het tegenwoordige Afrika) aan de ene en Laurazië (Noord-Amerika en Europa) aan de andere zijde opende de Tethys-oceaan zich verder, waardoor de Noordelijke Atlantische Oceaan begon te vormen. Deze opening zette zich verder naar het oosten voort tussen Noord- en Zuid-Amerika. Deze scheiding liep dus grotendeels tussen de twee landmassa's die in het Carboon bij elkaar waren gekomen: Gondwana en Laurazië. Echter, ook Gondwana zelf begon op te breken want ook tussen Afrika en India/Antarctica opende een nieuwe oceaan. De zuidelijke Atlantische Oceaan tussen Afrika en Zuid-Amerika en de Noordelijke IJszee tussen Europa en Noord-Amerika bleven tijdens de Jura nog gesloten. |
64 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. | <64> Door de vorming van alle nieuwe, lichte oceaankorst steeg het eustatisch zeeniveau in de Jura. Met de zeespiegel liepen grote delen van de continenten onder water. Grote delen van Europa raakten tijdens de Jura bedekt met ondiepe zeeën. Ten zuiden van wat nu Zuid-Duitsland is lag de Tethysoceaan. De Golf van Biskaje bestond nog niet waardoor het Iberisch Schiereiland in een geroteerde positie vastzat aan de westkust van het tegenwoordige Frankrijk. Met het uit elkaar bewegen van Afrika en Europa raakten een aantal microcontinenten los van de Afrikaanse Plaat, waaronder Apulia, dat later Italië zou worden. Verder naar het oosten vond langs de zuidelijke rand van Azië de Cimmerische orogenese plaats, waarbij een aantal kleine microcontinenten (tegenwoordig bevinden deze terreinen zich in Iran, Afghanistan en Tibet) zich bij Azië voegden. |
65 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Archaeopteryx (dier). | <65> Wereldwijd zijn uit de Jura kleisteen, schalie, kalksteen en kalkhoudende zandsteen de meest voorkomende afzettingen. In Nederland komt alleen het Lias bij Winterswijk in enkele beekbeddingen aan de oppervlakte. In Zuid-België, ten zuiden van de Ardennen, komen Lias en Dogger aan de oppervlakte als onderdeel van de oostrand van het Bekken van Parijs. Een bekende vindplaats van fossielen is de Solnhofener kalksteen (Boven-Jura) uit Zuid-Duitsland, waarin fossielen van landdieren en planten bewaard zijn. Bekend zijn de fossielen van Archaeopteryx, vermoedelijk de oudst bekende vogel. Een andere bekende fossielhoudende formatie is de Posidonia Schalie (Onder-Jura), die in heel Centraal- en Noordwest-Europa voorkomt. Deze bevat veel mariene fossielen van ammonieten, crinoïden (zeelelies), vissen en ichthyosauriërs. |
66 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. | <66> Het Jura is een vrij warme periode, waarbij (sub)tropische omstandigheden zich tot ver boven de evenaar uitstrekten. Nederland en België lagen in een subtropische klimaatzone, waarin halfdroge tot enigszins natte omstandigheden resulteerden in een halfopen landschap dat iets weg moet hebben gehad van de Afrikaanse savannes. Op hogere bergen, zoals de Zuidwalvulkaan, viel meer neerslag. |
67 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. | <67> Het leven op de zeebodem bestond in de Jura uit veel groepen die ook tegenwoordig nog voorkomen, zoals zee-egels, zeesterren, slangsterren, bivalven (tweekleppigen), oesters, brachiopoden (armpotigen) en gastropoden (slakken). Ook verschenen tijdens de Jura de eerste kreeftachtigen. Groepen uit de Jura die tegenwoordig niet meer voorkomen zijn bijvoorbeeld ammonieten, belemnieten en de rudisten, kolonievormende bivalven die nog diverser werden in het Krijt. De koraalriffen, die in het Trias nog vrij klein waren, bereikten in de Jura weer hedendaagse groottes. De dominante groep koralen waren (en zijn tegenwoordig nog steeds) de destijds nieuwe hexacorralia. |
68 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Hybodus. | <68> Jurassische straalvinnige vissen waren primitiever dan tegenwoordig. Ook haaien kwamen in de Jura voor, een voorbeeld is Hybodus. Na het uitsterven van de placodonta bleven onder de zeereptielen de plesiosauriërs en ichthyosauriërs over. Hoewel dit reptielen zijn is van de ichthyosauriërs bekend dat ze hun jongen levend baarden in plaats van eieren te leggen; er is namelijk een fossiele Ichthyosaurus gevonden die bezig is met baren. In de Jura begaven ook soorten krokodilachtigen (verdeeld in de groepen Teleosauridae en Metriorhynchidae) zich in de zee, waar ze in het Krijt monsterachtige groottes zouden bereiken. |
69 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Sauropleura. | <69> Op het land werden in de Jura reptielen van de groep Archosauria (voornamelijk de dinosauriërs) dominant. Dinosauriërs kunnen naar de stand van het schaambeen ingedeeld worden in Ornithischia en Saurischia. Vooral de laatste groep was in de Jura overheersend. De plantenetende saurischiërs waren de Sauropoda. Vele soorten sauropoden van deze periode konden een enorme grootte bereiken, het zijn de langste en zwaarste landdieren die ooit geleefd hebben. De vleesetende saurischiërs, de Theropoda, in het Laat-Trias ontstaan, waren in de gehele Jura de dominante roofdieren. In de Vroeg-Jura was een belangrijke groep theropoden de Coelophysoidea. Iets later kwamen twee grote hoofdgroepen tot ontwikkeling: de Ceratosauria en de Tetanurae. Binnen de Tetanurae splitsen zich in de Jura vele groepen af. De Spinosauroidea en de Carnosauria, ontwikkelden vele grote soorten. De Coelurosauria bleven in de Jura klein. Van veel soorten binnen de laatst genoemde groep wordt aangenomen dat ze veren hadden, maar de fossielen daarvan zijn in de Jura nog zeldzaam. Binnen de Coelurosauria ontwikkelden zich de eerste vogels. De oudst bekende vogel, Archaeopteryx, komt uit het allerlaatste deel van de Jura. |
70 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Stegosaurus. | <70> Een belangrijke groep ornithischische dinosauriërs in de Jura bestond uit de plantenetende Stegosauria, waaronder Stegosaurus zelf. Deze laatste groep stierf vermoedelijk nog tijdens het Jura uit. Het luchtruim was in de Jura het domein van veel soorten pterosauriërs. Vogels waren in de Jura nog zeldzaam en zouden pas veel later de meeste ecologische rollen van de pterosauriërs overnemen. In de Midden-Jura verschenen de eerste hagedissen. Uit de Crocodylomorpha van het Trias waren in de Jura nieuwere soorten krokodilachtigen ontstaan zoals de Protosuchidae. |
71 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. | <71> De meeste therapsiden, de ruimere groep waartoe de zoogdieren behoren, stierven gedurende de Jura grotendeels uit. De zoogdieren zelf verschenen in het Laat-Trias. De algemeen aanvaarde gedachte is dat ze in de Jura overwegend zeer kleine, onopvallende dieren waren, meestal nachtdieren om confrontaties met dinosauriërs uit te sluiten. De meeste fossiele zoogdieren lijken dit beeld te bevestigen. Sommige soorten werden echter iets groter. Een voorbeeld is Fruitafossor, een ongeveer vijftien centimeter grote eter van insecten. Castorcauda lustrasimilis was een ongeveer even groot op een otter lijkend zoogdier dat vis at. |
72 Jura (201,3 miljoen jaar geleden tot 145,0) De Jura is de tweede en middelste periode van de era Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. ![]() | <72> De flora van de Jura werd gevormd door palmvarens, Bennettitales, coniferen en ginkgo's. De varens waren in grotere hoeveelheden aanwezig dan tegenwoordig, er waren nog geen bedektzadigen (bloemplanten). Omdat de droge, continentale klimaten die het Trias domineerden gedurende de Jura, vooral op hogere breedtegraden, langzaam milder werden was de Jurassische flora weelderiger dan die van het Trias. Coniferen waren de dominante bomen. Families van coniferen die tegenwoordig nog steeds bestaan waren de Araucariaceae (apenbomen), Cephalotaxaceae (knoptaxussen), Pinaceae (dennen), Taxaceae (taxussen) en Taxodiaceae (cipressen). De uitgestorven Mesozoïsche coniferenfamilie Cheirolepidiaceae domineerde de vegetatie op lagere breedtegraden samen met struikachtige Bennettitales. Palmvarens en boomvarens vormden de bossen in warmere klimaten. Vooral de palmvarens waren in zeer grote hoeveelheden aanwezig en zijn typisch voor de Jura. Kleinere varensoorten bedekten de bodem, op hogere breedtegraden vergezeld door ginkgo's. Op het zuidelijk halfrond (Gondwana) waren de Podocarpaceae succesvol, ginkgo's waren hier zeldzamer. |
73 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. De gesteenten uit deze periode bevatten veel kalk. Deze periode is dus genoemd naar kalksteen, ook wel krijt genoemd. | <73> Het Krijt was een periode met een relatief warm klimaat en een hoge zeespiegel. In het water leefden tegenwoordig uitgestorven groepen dieren waaronder zeereptielen, ammonieten en rudisten. Op het land leefden diverse soorten dinosauriërs, tegelijkertijd verschenen veel van de moderne groepen zoogdieren en vogels. Onder de planten verschenen de bedektzadigen (bloemdragende planten). Het Krijt werd afgesloten met een van de grote massa-extincties uit de Aardse geschiedenis, waarbij onder meer de dinosauriërs uitstierven. |
74 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. ![]() | <74> Pangea was uiteen gevallen in Laurazië en Gondwanaland. Deze twee continenten vielen op hun beurt ook uiteen, waarna de continenten richting hun huidige positie bewogen. Antarctica, met daaraan vast Australië, en India waren losgebroken van Afrika. Zuid-Amerika en Afrika dreven steeds verder uiteen. Zo werd de Atlantische Oceaan groter. Het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan was er al en het Noordelijke deel ontstond nu. Noord- en Zuid-Amerika dreven uit elkaar, waardoor er een ononderbroken zeestroming langs de evenaar ontstond. Hier warmde het water op, waarna het zich verspreidde over het noordelijk en zuidelijk halfrond. |
75 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <75> In het algemeen was het Krijt een stuk warmer dan vandaag de dag. Tot ver noordelijk heersten subtropische omstandigheden en op de Noordpool waren jaartemperaturen soms gemiddeld hoger dan vandaag de dag in België. De ligging van de continenten was dusdanig dat er in de tropen een oceaanstroming rondom de aarde was. Zeewater warmde daardoor voortdurend op en werd over de aarde verspreid. In het Krijt waren de concentraties van het broeikasgas CO2 veel hoger dan nu. |
76 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. ![]() | <76> Door de grote hoeveelheden nieuwe (isostatisch lichte) oceanische korst die werd gevormd bij het uit elkaar riften van de continenten lag de zeespiegel relatief hoog gedurende het Krijt. De continenten stonden daardoor voor een groot deel onder water, zodat er relatief veel ondiepe zeeën waren. Een voorbeeld is de Krijtzee die Noordwest-Europa bedekte. Ook over Noord-Amerika lag een grote zee, die de hogere gebieden (de Appalachen in het oosten en de voorlopers van de Noord-Amerikaanse Cordillera in het westen) van elkaar scheidde. |
77 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Mosasaurus. | <77> Een typisch soort kalksteen uit het Krijt is krijtgesteente, dat is opgebouwd uit coccolieten, de microscopisch kleine, uit calciumcarbonaat bestaande skeletjes van algen die in groten getale in de Krijtzee leefden. In Limburg wordt krijtgesteente mergel genoemd, een verwarrende naam omdat normaal gesproken met mergel een gesteente bedoeld wordt dat veel minder kalk bevat. Krijtgesteente consolideert erg moeilijk, zodat het vaak nog uit los, ongeconsolideerd materiaal bestaat. Er worden veel vuursteenconcreties in gevonden, en fossielen van zee-egels, belemnieten en ammonieten. De mergel van Limburg is ook bekend van vondsten van de Mosasaurus, een zeereptiel. |
78 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Het Krijt. Klik hier. | <78> De stagnatie van zeestromingen in het midden van het Krijt zorgde voor wereldwijde afzetting van zwarte, anoxische schalie, rijk aan organisch materiaal. Onder andere onder de Noordzee zijn deze schalies een belangrijk brongesteente voor olie en gas. |
79 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <79> Het Krijt was de periode waarin een aantal belangrijke groepen eencelligen opkwamen, zoals diatomeeën en diverse soorten plankton. De laatsten zorgden voor de afzetting van krijtgesteente, opgebouwd uit kleine kalkskeletjes. Ze gedijden goed dankzij het warme klimaat en het lage magnesium-gehalte van het zeewater gedurende het Krijt. |
80 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <80> Op en in de zeebodem leefden diverse soorten krabben, tweekleppigen(bivalven) en armpotigen (brachiopoden). De laatsten waren in het begin van het Mesozoïcum nog wijdverspreid maar werden gedurende het Krijt zeldzamer. De opkomst van bivalven tijdens het Krijt zorgde voor een toename in de hoeveelheid bioturbatie in de zeebodem. |
81 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Xiphactinus. | <81> Tijdens het Krijt verschenen de eerste beenvissen, een groep die tegenwoordig 95% van alle vissen uitmaakt. Sommige beenvissen uit het Krijt bereikten veel grotere afmetingen dan tegenwoordige verwanten, Xiphactinus kon bijvoorbeeld 5 m lang worden. |
82 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Elasmosaurus. | <82> De zeeën van het Krijt werden gedomineerd door plesiosauriërs (zoals Elasmosaurus) en een nieuwe groep zeereptielen, de mosasauriërs. Sommige plesiosauriërs konden meer dan 10 m lang worden, mosasauriërs zelfs over de 15 m. |
83 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Gele_plomp. | <83> De eerste bedektzadigen (bloemplanten) verschenen, de nu meest belangrijke planten. Bedektzadigen blijken in concurrentie met naaktzadigen vaak succesvol. Een factor daarbij is grotere efficiëntie, met als sprekend voorbeeld samenwerking met dieren voor bestuiving van de bloemen of transport van het zaad. Sommige bedektzadigen hebben zich gelijk ontwikkeld met de insecten die hen bestuiven (co-evolutie). De bijen verschenen min of meer tegelijkertijd met de bedektzadigen en vanaf het Laat-Krijt bereikten beide groepen snel een grote vormenrijkdom. Een ander voorbeeld zijn de vele chemische stoffen die evolueren en die helpen om planten te beschermen tegen vraat. |
84 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <84> Bedektzadigen kwamen pas in het Campanien veelvuldig. Veel moderne groepen bedektzadigde bomen kwamen voor het eerst voor in het Krijt: bijvoorbeeld vijgen, platanen of magnolia's. Hoewel de bedektzadigen aan het einde van het Krijt sterk diversifieerden bleven op het grootste gedeelte van het land coniferen (zoals Araucaria) en varens dominant. Deze twee groepen verdrongen tijdens het Krijt de palmvarens, die vanaf het Laat-Carboon een belangrijke groep waren geweest. Tijdens het Krijt stierf een andere belangrijke groep uit het Paleozoïcum, de Bennettitales, uit. |
85 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. ![]() | <85> Insecten: bijen, mieren, termieten, bladluizen, sprinkhanen, galwespen en vlinders komen allen uit het Krijt. |
86 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. ![]() | <86> De grotere gewervelden waren allen Archosauria, vooral dinosauriërs. De Sauropoda, kwamen ook in het Krijt voor op alle continenten (alleen op Antarctica zijn geen fossielen gevonden). In de loop van het Krijt zouden de Titanosauria de plaats van de Brachiosauridae en Diplodocidae langzaam overnemen. |
87 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. ![]() | <87> Onder de Theropoda van het Krijt bevonden zich de grootste vleesetende landdieren ooit. De Tyrannosauridae (waaronder Tyrannosaurus rex, Albertosaurus en Tarbosaurus) waren een groep die in Noord-Amerika en Azië voorkwam en waarvan sommige soorten bijna vijftien meter lang konden worden. Op andere continenten verschenen vergelijkbare grote theropoda, zoals Carnotaurus in Zuid-Amerika of Spinosaurus in Afrika. Andere theropoda uit het Krijt zijn bijvoorbeeld de vis- of aasetende Baryonyx en de alleseter Gallimimus. |
88 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <88> Onder de plantenetende dinosauriërs werden de tijdens de Jura verschenen Ornithopoda belangrijker. Zoals Iguanodon, Corythosaurus, Parasaurolophus, Hypsilophodon. Van Maiasaurae is bekend dat ze gedurende langere tijd voor hun jongen zorgden, gedrag dat tegenwoordig niet bij reptielen voorkomt (maar wel bij vogels). Een andere groep planteneters waren de gepantserde Thyreophora, zoals Ankylosaurus en Minmi. De opkomst van deze soorten, al tijdens de Jura, was waarschijnlijk het gevolg van de grotere en snellere vleesetende theropoda. Een andere groep gepantserde dinosauriërs waren de Ceratopia (zoals Protoceratops of Triceratops), die een nekschild combineerden met hoorns, wellicht ter bescherming tegen roofdieren of om soortgenoten te imponeren. |
89 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <89> In de lucht vlogen pterosauriërs en vogels. Vogels verdrongen de pterosauriërs gedurende het Krijt geleidelijk, zodat aan het einde van de periode wellicht alleen de zeer grote pterosauriërs over waren gebleven. De Ornithocheirus en Quetzalcoatlus hadden een spanwijdte van meer dan tien meter; dit zijn de grootste bekende vliegende organismen. Sommige vogels, zoals Ichthyornis, leken op hedendaagse soorten. Een bepaalde uitgestorven orde van vogels, de Hesperornithes, konden niet vliegen maar leefden in de zee. Vogels hadden zich al tijdens de Jura ontwikkeld binnen de Maniraptora, een groep behorend tot de Coelurosauria. In het Onder-Krijt maakten ook andere maniraptoren een bloeiperiode door. Dit heeft tot speculaties geleid dat andere theropoda ook veren hadden. Ook soorten maniraptoren buiten de vogels, bv. Microraptor, konden zweven of wellicht echt vliegen. Andere werden juist vrij groot: de Dromaeosauridae als Deinonychus of Velociraptor. |
90 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <90> Behalve dinosauriers kwamen ook andere reptielen voor, zoals schildpadden en krokodilachtigen (waaronder de enorme Deinosuchus en Sarcosuchus). Champsosaurus was een aan hagedissen verwante soort die op krokodillen leek. |
91 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <91> Zoogdieren waren tijdens het Krijt een relatief kleine en onbelangrijke groep. De vroege zoogdieren uit de Jura ontwikkelden zich tijdens het Krijt in diverse groepen. De belangrijkste twee groepen zoogdieren van tegenwoordig, de placentadieren (Placentalia) en buideldieren (Metatheria), waren tijdens het Krijt al aanwezig. Didelphodon is een vb. van een buideldier uit het Krijt. Hoewel de meeste zoogdieren niet groter werden dan ongeveer 15 cm en zich voedden met insecten, zijn in het onder-Krijt van de Chinese provincie Liáoníng twee soorten gevonden die een iets ander licht doen schijnen op deze ondergeschikte rol van de zoogdieren: Repenomamus giganticus had de afmetingen van een hond, terwijl een fossiel van Repenomamus robustus werd gevonden met de overblijfselen van een jonge dinosauriër in zijn maag. Ook de oudst bekende plantenetende zoogdieren komen uit het Krijt. |
92 Krijt (145 miljoen jaar geleden tot 66 miljoen jaar). Het is de laatste periode van de era Mesozoïcum, het volgt op de Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. | <92> Klik hier of Klik hier of Klik hier |