Tijdens het Neogeen botste Afrika tegen Eurazië aan. Ook ontstond er een landbrug tussen Noord- en Zuid-Amerika. Door convergente beweging van de continenten Afrika en India met Eurazië ging vorming van de
Alpen en de
Himalaya door. De
Tethysoceaan tussen Afrika en Europa verdween, op wat restanten na: de huidige
Middellandse Zee,
Zwarte Zee,
Kaspische Zee en het
Aralmeer. Rond 5,5 miljoen jaar geleden zorgde deze beweging voor het afsluiten van de
Straat van Gibraltar, waardoor de Middellandse Zee afgesloten werd en periodisch droog viel (de
Messinian salinity crisis). Aan het einde van het Neogeen koelde het klimaat geleidelijk verder af waardoor er in het Kwartair een ijskap op de noordpool kon ontstaan. Het zeeniveau daalde. De primaten en mensachtigen kwamen in het Neogeen tot ontwikkeling. Het Neogeen is onderverdeeld in de twee tijdvakken
Mioceen en
Plioceen.
Het Plioceen is het laatste tijdvak vóór de grote
ijstijden van het
Pleistoceen. Wereldwijd was er sprake van een min of meer geleidelijke afkoeling. De continenten lagen ongeveer op hun huidige plek. Noord- en Zuid-Amerika raakten verbonden via de Panama-
landbrug. De Atlantische en Grote Oceaan raakten in het noorden verbonden via de
Beringstraat. Het einde van het Plioceen, zo'n 2,6 miljoen jaar geleden, valt samen met de eerste zeer omvangrijke ver
gletsjeringen op het noordelijke halfrond. Daarmee kwam ook een einde aan het soortenrijke zeeleven in de omgeving van Nederland. De reuzenhaaien verdwenen uit onze contreien.
KlimaatIn het Vroeg-Plioceen was het klimaat gematigd, maar in de loop van het Plioceen werd het kouder. De gemiddelde jaartemperatuur liep terug van ongeveer 15°C naar 12°C. Ter vergelijking: vandaag de dag ligt de gemiddelde jaartemperatuur rond de 10°C. Dat lijkt weinig, maar voor planten en dieren kunnen een paar graden een wereld van verschil maken. Ongeveer vier miljoen jaar geleden, aan het einde van het Vroeg-Plioceen, werd de seizoensvariatie sterker doordat winters koeler werden. De gemiddelde temperatuur van de koudste maand daalde van 5°C naar ongeveer 2°C, om in het Laat-Plioceen weer licht te stijgen. Rond 3,1 miljoen jaar geleden was er nog een kortstondige warme klimaatinterval.
LevenHet leven op land en in de zee kenmerkte zich door een relatief soortenrijke warm-gematigde flora en fauna. Door het langzaam afkoelende klimaat in de loop van het Plioceen verdwenen veel soorten: verschillende trokken zich terug naar zuidelijkere streken, andere stierven uit.
Er lagen moerassen waarin onder meer
coniferen zoals
moerascipressen,
dennen en
sparren groeiden. Deze
moerassen moeten een beetje hebben geleken op moerassen zoals we die tegenwoordig nog kennen van bijvoorbeeld de
Mississippi in Noord-Amerika. In zoetwater en op de grond leefde een flora en fauna die sterk lijkt op die van tegenwoordig, met daarin diverse
subtropische soorten. De bossen waren het leefgebied van tal van
hertensoorten. Er leefden
tapirs en verschillende soorten mastodonten (verwanten van olifanten).
Woelmuizen waren algemeen. In de bosrijke omgeving leefden ook allerlei
vliegende eekhoorns.
Een soortenrijke visfauna (waaronder de superhaai
megalodon), zeezoogdieren (onder meer verschillende
zeehonden,
dolfijnen en
walvissen) en
zeevogels (waaronder
alkachtigen) leefde in (en boven) de Pliocene Noordzee.
De zee was tijdens het Vroeg-Plioceen bevolkt met een groot aantal soorten
weekdieren,
foraminiferen,
mosdiertjes en andere
ongewervelden. Veel van die soorten kwamen alleen in de
Noordzee voor. Een aantal leefde echter ook verder zuidelijk. Sommige soorten kun je vandaag de dag zelfs nog tegenkomen in de Middellandse Zee.
Tijdens het Plioceen kwamen nieuwe soorten de Noordzee binnen die hun oorsprongsgebied ver weg hadden, namelijk in de Stille Oceaan, duizenden kilometers verderop. Voorbeelden zijn de
parelmoerneut en de voorloper van het
nonnetje, waarvan de nazaten nu nog zeer algemeen voorkomen. Rond vier miljoen jaar geleden konden ze de oversteek langs de toen nog niet dichtgevroren Noordpool maken via de opening van de Beringstraat (
Beringlandbrug).