Tijdens het Neogeen botste Afrika tegen Eurazië aan. Ook ontstond er een landbrug tussen Noord- en Zuid-Amerika. Door convergente beweging van de continenten Afrika en India met Eurazië ging vorming van de
Alpen en de
Himalaya door. De
Tethysoceaan tussen Afrika en Europa verdween, op wat restanten na: de huidige
Middellandse Zee,
Zwarte Zee,
Kaspische Zee en het
Aralmeer. Rond 5,5 miljoen jaar geleden zorgde deze beweging voor het afsluiten van de
Straat van Gibraltar, waardoor de Middellandse Zee afgesloten werd en periodisch droog viel (de
Messinian salinity crisis). Aan het einde van het Neogeen koelde het klimaat geleidelijk verder af waardoor er in het Kwartair een ijskap op de noordpool kon ontstaan. Het zeeniveau daalde. De primaten en mensachtigen kwamen in het Neogeen tot ontwikkeling. Het Neogeen is onderverdeeld in de twee tijdvakken
Mioceen en
Plioceen.
Een rustige tijd voor de aarde. Het ontstaan van
grassen was een enorme revolutie, maar er vonden geen rampen of grote klimaatsveranderingen plaats. In het Oligoceen waren de eerste graseters ontstaan. Het waren kleine dieren, bv.: de hazen. Deze kleine verandering zette een kettingreactie in gang. De nieuwe graseters waren snelle kuddedieren, veel
hoefdieren die vroeger in het bos leefden hadden stevige poten ontwikkeld om het gras overal te volgen waar het opkwam. In het Mioceen stierven de bladeters uit en werden vervangen door graseters. De grote, robuste jagers zoals de
Mesonychia en
Creodonta, die zich met de bladeters voeden verdwenen ook. In deze nieuwe wereld ging het om snelheid en bewegelijkheid. Om de snelle hoefdieren achterna te gaan ontstonden een nieuwe groep van snelle, slanke roofdieren: de
Roofdieren (Carnivora). Dit is de groep roofdieren die we nu kennen, zoals bv. beren, katten en wolven. Tijdens het Eoceen waren de Carnivora kleine roofdieren die in bomen leefden. Ook voor de dieren die geen gras aten, of op de graseters joegen had deze groene revolutie consequenties. In het Mioceen ontstonden de eerste
mensapen. Apen waren van oorsprong bomenklimmende dieren, maar in het Mioceen maakten de bossen plaats voor graslanden, en de apen die niet wegtrokken op zoek naar overgebleven woud rond de evenaar moesten zich aanpassen in een wereld waar ze meer tijd op de grond doorbrachten. In het Mioceen waren de veranderingen nog maar klein, De mensapen brachten nog steeds het grootste deel van hun tijd in de bomen door. Pas later zouden ze zich echt op de grond gaan thuisvoelen, wat resulteerden in de
Hominidae, de rechtoplopende apen.