De onderlijnde woorden zijn koppelingen (hyperlinks) naar andere websites!
Eon | Eratheem Era | Systeem Periode | Serie Tijdvak | Tijd geleden (Ma) |
Fanerozoïcum | Cenozoïcum | Kwartair | Holoceen | 0,0117 - heden |
Pleistoceen | 2,58 - 0,0117 |
Neogeen | Plioceen | 5,333 - 2,58 |
Mioceen | 23,03 - 5,333 |
Paleogeen | Oligoceen | 33,9 - 23,03 |
Eoceen | 56,0 - 33,9 |
Paleoceen | 66,0 - 56,0 |
Leven we nu in een massa-extinctie? Klik hier.
klimaatverandering: natuurlijke en menselijke oorzaken. Klik hier.
Paleogeen (duurde van 66 tot 23,03 miljoen jaar geleden (Ma)) en is onderverdeeld in drie tijdvakken: Paleoceen, Eoceen en Oligoceen. |
Het geologisch tijdperk Oligoceen (Grieks: ὀλίγος (oligos) = weinig, gering; καινός (kainós) = nieuw) is een tijdperk in de geologische tijdschaal, dat duurde van 33,9 tot 23,03 miljoen jaar geleden (Ma). Het Oligoceen komt na het Eoceen en wordt gevolgd door het Mioceen. |
Het Oligoceen was een tijdperk met een relatief koel klimaat, waarin er een
ijskap op
Antarctica lag en de bossen die de continenten bedekten plaatsmaakten voor open grasland. Dit beïnvloedde de
evolutie van
zoogdieren: er verschenen steeds grotere grazende planteneters, met name onder de
evenhoevigen. Een andere groep die sterk opkwam waren de
insecten. Onder de
primaten verschenen de eerste soorten die op moderne
apen leken.
Paleogeografie en paleoklimaat
De continenten lagen tijdens het Oligoceen niet ver van hun huidige posities af, op enkele uitzonderingen na.
Zuid-Amerika begon van Antarctica af te bewegen naar het noorden. De
Landengte van Panama, de
landbrug die tegenwoordig Noord- en Zuid-Amerika verbindt, bestond echter nog niet. De afkoeling van het klimaat, die halverwege het Eoceen begonnen was, versnelde dankzij het ontstaan van de
Circum-Antarctische zeestroming rond Antarctica. Deze zeestroming zorgt er ook tegenwoordig nog voor, dat Antarctica thermisch geïsoleerd ligt van de rest van de wereld. Aan het begin van het Oligoceen groeide de ijskap op de zuidpool aan, waardoor het klimaat verder afkoelde en het
eustatisch zeeniveau daalde. Het Oligoceen was een relatief koel tijdvak, in het Mioceen werd het klimaat weer warmer. Aan het begin van het Oligoceen verdwenen de loofbossen uit de poolstreken en op gematigde breedte maakten de tropische bossen plaats voor
gematigd loofbos en
naaldbos. Nog niet door
gletsjers bedekte delen van Antarctica waren bedekt met
toendra. Het in stappen sluiten van de
Tethysoceaan tussen
Eurazië in het noorden en
Afrika en
India in het zuiden zorgde voor de vorming van onder andere de
Alpen,
Pyreneeën en
Himalaya (samen de
Alpiene orogenese genoemd). Door het omhoog komen van de Alpiene gebergtegordels raakten delen van de sluitende Tethysoceaan afgesloten van de
Indische Oceaan, dit wordt de
Paratethyszee genoemd. Aan het einde van het Oligoceen kwamen ook India en Azië aan elkaar te liggen, hoewel de
convergente beweging van de
tektonische platen hier ook tegenwoordig nog door gaat. Vanwege overeenkomsten in de
fauna's van Europa en Noord-Amerika wordt aangenomen dat er tussen deze twee continenten een landbrug moet zijn geweest in het vroege Oligoceen. Zowel Nederland, het noorden van België en het noorden van Duitsland (tot de
Ardennen,
Eifel en
Harz) lagen tijdens het Oligoceen onder water. Ten noorden van de zich vormende Alpen lag ook een zee, die met de
Noordzee verbonden was door een 300 km lange en maximaal 40 km brede zeestraat. Deze liep van de omgeving van
Kassel door de
Boven-Rijngraben naar
Bazel.
Stratigrafie en geologie
Het Oligoceen werd in 1857 door
Heinrich Ernst Beyrich (Engels) ingevoerd. Daarvoor werden Oligocene gesteentelagen gerekend tot het al langer bekende Eoceen. In de officiële geologische tijdschaal van de
ICS heeft het Oligoceen de status van tijdvak of serie. Het is de jongste van drie tijdvakken (Paleoceen, Eoceen en Oligoceen), die samen de periode
Paleogeen vormen. Het Oligoceen wordt zelf onderverdeeld in twee tijdsnedes of etages:
- Het Rupelien (Vlaanderen: Rupeliaan) is de oudste tijdsnede of de onderste etage in het Oligoceen. Het Rupelien duurde van 33,9 tot 28,1 Ma. Het komt na het Priabonien (de bovenste etage in het Eoceen en na het Rupelien komt het Chattien.
Het Rupelien werd in 1850 ingevoerd door de Belgische geoloog André Dumont en is genoemd naar de rivier de Rupel, een zijrivier van de Schelde. De basis van het Rupelien wordt gedefinieerd door de extinctie van de planktonische foraminifeer Hantkenina.
- Het Chattien (Vlaanderen: Chattiaan) is in de geologische tijdschaal de vroegste tijdsnede en bovenste etage in het Oligoceen. Het Chattien duurde van 28,1 tot 23,03 Ma. Het komt na het Rupelien en na het Chattien komt het Aquitanien, de onderste etage in het Mioceen en Neogeen.
Het Chattien werd in 1894 ingevoerd door de Duitse paleontoloog Theodor Fuchs (Engels). De etage is genoemd naar de Germaanse stam de Chatten. De oorspronkelijke typelocatie ligt in de buurt van de Duitse stad Kassel. De basis van het Chattien wordt gedefinieerd door het verdwijnen van de planktonische foraminifeer Chiloguembelina.
Gesteentelagen uit het Oligoceen zijn, vanwege de geringe ouderdom, vaak nog niet of slechts ten dele
geconsolideerd. In België wordt het Oligoceen vertegenwoordigd door de bovenste delen van de
Tongeren Groep, de
Rupel Groep en de
Formatie van Voort. Dit zijn voornamelijk ondiep mariene
zanden en
kleien. In Nederland zijn dezelfde afzettingen ook aanwezig in de ondergrond, de twee eerstgenoemde eenheden hebben daar echter de status van een formatie (Formatie van Tongeren, Formatie van Rupel) en de laatste de status van een
laagpakket (Laagpakket van Voort, onderdeel van de
Formatie van Veldhoven).
Vindplaatsen van fossielen
De
Formatie van Borgloon in België (onderdeel van de Tongeren Groep) is bekend vanwege de fossielen van
mollusken die erin gevonden worden. Een andere bekende vindplaats van fossielen uit het Oligoceen is de Doberg bij het Duitse
Bünde.
Hoewel niet bijzonder rijk aan fossielen, is de
Boomse Klei in België (een diepwaterafzetting die een groot deel van het Oligoceen in deze regio beslaat) bekend wegens het voorkomen van mollusken, die al beschreven en afgebeeld werden in vroege publicaties van paleontonlogen als
De Koninck (1809-1887) en
Nyst (1813-1880). Terrestrische fossielen uit het Eoceen worden bijvoorbeeld gevonden in de
Phosphorites du Quercy in Frankrijk. In de Bugti Hills in
Pakistan zijn fossielen van primitieve
lemuren (Haplorrhini) gevonden. Bij
Riversleigh in Australië zijn fossielen van Oligocene zoogdieren, vogels en reptielen gevonden in een in zoet water gevormde kalksteen. De
John Day Formation en de
Brule-formatie (Engels) in de V.S. zijn andere bekende vindplaatsen van Oligocene zoogdieren.
Leven
Op de overgang tussen het Eoceen naar het Oligoceen (33,9 miljoen jaar geleden) vond in Eurazië een grote verandering in de fauna plaats, die de
grande coupure genoemd wordt. Veel soorten zoogdieren stierven uit terwijl nieuwe soorten verschenen. Vaak wordt deze verandering verklaard door de snelle afkoeling van het klimaat aan het begin van het Oligoceen, of de daling van het zeeniveau, waardoor
landbruggen ontstonden waarover soorten konden migreren. De nieuwkomers kunnen de autochtone fauna hebben verdrongen. Ook in de zee vond op de overgang tussen Eoceen en Oligoceen een
massa-extinctie plaats, vooral van soorten
foraminiferen en kalkig
nannoplankton. Het lijkt erop dat ook dit uitsterven veroorzaakt werd door de wereldwijde afkoeling van het klimaat.
Vanwege hun geïsoleerde ligging had zich op de continenten India, Australië, Antarctica en Zuid-Amerika een specifieke, eigen flora en fauna kunnen ontwikkelen. Zuid-Amerika werd bijvoorbeeld gedomineerd door
schrikvogels zoals
Andrewsornis. Afrika, dat sinds het
Krijt ook geïsoleerd had gelegen, kwam nu tegen Eurazië aan te liggen. Tussen Noord-Amerika en Siberië lag gedurende het Oligoceen een landbrug en ook tussen Europa en Noord-Amerika en Europa en Siberië waren verbindingen.
Flora
De afkoeling en verdroging van het klimaat had een duidelijk effect op de vegetatie. In het Eoceen kwamen nog tropische soorten als palmen voor in Noord-Europa, deze maakten in het Oligoceen plaats voor gematigde loof- en naaldbossen. Ook verschenen er meer open
graslanden, waardoor de grassen en
bedektzadigen zich sterk konden uitbreiden. De grassen waren al in het Eoceen verschenen maar zouden pas in de loop van het Oligoceen een dominante rol gaan spelen.
Terrestrische fauna
Omdat het landschap meer open werd dan tijdens het Eoceen, waren grotere soorten in het voordeel. Gedurende het Oligoceen verschenen dan ook veel grotere
zoogdiersoorten. Omdat er veel groepen tijdens de grande coupure uitstierven, waren de zoogdieren van het Oligoceen een stuk moderner dan die van het Eoceen.
De groep die het meest profijt had van het opener landschap van het Oligoceen waren de
hoefdieren. Onder
onevenhoevigen valt vooral de evolutie van de
neushoorns op. In het Eoceen waren drie families ontstaan,
Hyracodontidae,
Amynodontidae en Rhinocerotidae (neushoorns), die tijdens het Oligoceen verder ontwikkelden maar waarvan tegenwoordig alleen nog de laatste bestaat.
Terwijl sommige Oligocene Hyracodontida niet groter werden dan tegenwoordig honden, kon de enorme
Paraceratherium 7,5 meter hoog worden.
Dit is het grootste op het land levende zoogdier aller tijden. Een groep op neushoorn lijkende, maar er niet aan verwant zijnde dieren waren de
Embrithopoda zoals
Arsinoitherium.
Paarden waren tijdens het Eoceen uit Eurazië verdwenen maar bleven zich verder ontwikkelen in Noord-Amerika. Een voorbeeld van een Oligocene paardachtige was
Mesohippus. De
Brontotheriidae waren een groep onevenhoevigen die aan de paarden verwant waren, maar meer op neushoorns leken. Een voorbeeld is
Brontotherium, gevonden in het Eoceen en Vroeg-Oligoceen van Noord-Amerika. Waarschijnlijk stierven ze uit als gevolg van de klimaatsverandering, waardoor de soorten planten waarmee ze zich voedden verdwenen. Een tegenwoordig uitgestorven familie onevenhoevigen die in het Oligoceen verscheen waren de
Chalicotheriidae, waaronder
Chalicotherium.
In het Oligoceen werden de evenhoevigen in aantallen voor het eerst belangrijker dan de onevenhoevigen.
Camelidae (kameelachtigen) verspreidden zich over de
Beringlandbrug van Noord-Amerika naar Azië. In het vroeg Oligoceen verschenen de eerste
Suidae (varkens) in Azië en de eerste
hertachtigen (Cervidae) in Europa. Een belangrijke groep omnivore evenhoevigen waren de tegenwoordig uitgestorven
entelodonten, die wel op moderne varkens leken. De
Proboscidea (slurfdieren) werden gedurende het Oligoceen steeds groter en ontwikkelden slurven en slagtanden.
Onder de carnivore zoogdieren stierven de
Mesonychia uit in het Vroeg Oligoceen. Gedurende het Oligoceen bleven de tegenwoordig uitgestorven
Creodonta een belangrijke rol spelen naast de moderne
Carnivora (roofdieren). Een voorbeeld van een Oligocene creodont is
Hyaenodon. De roofdieren, die in het Eoceen verschenen waren, ontwikkelden zich in het Oligoceen verder. Een voorbeeld van een Oligocene
Canida (hondachtige) was
Mesocyon (Engels).
Binnen de tegenwoordig uitgestorven familie
Nimravidae verschenen op sabeltandtijgers lijkende soorten als
Hoplophoneus of
Dinictis. De Nimravidae zouden na het Oligoceen verdrongen worden door de modernere
Feliformia (katachtigen).
In Eurazië en vooral Afrika ontwikkelden ook de
primaten zich verder, en dan vooral de
apen, voorouders van de
mensachtigen. Een voorbeeld van een primitieve aap was
Aegyptopithecus, een in de bomen levend dier ter grootte van een kat met een ongewoon groot hersenvolume. Aan het einde van het Oligoceen verschenen waarschijnlijk de eerste
robben. Waarschijnlijk ontwikkelden ze zich uit beer- of otterachtige voorouders. Ook verschenen tijdens het Oligoceen de eerste
haasachtigen.
Onder de
reptielen gingen de
Choristodera aan het begin van het Oligoceen omlaag in het aantal geslachten, alleen nog de
Lazarussuchus was over. Dit dier zou het echter wel tot aan het begin van het Mioceen redden. De Choristodera was een groep die qua uiterlijk wel op de krokodillen leek maar er niet nauw aan verwant was. Tegelijkertijd verspreidden de
slangen en
hagedissen zich verder.
Mariene fauna
Tussen het Eoceen en Oligoceen vond een belangrijke verandering plaats in de
magnesium/
calcium-verhouding van het zeewater. Omdat de
vulkanische activiteit bij de
mid-oceanische ruggen afnam, kwam er steeds minder calcium in het zeewater terecht. Dit maakte het mineraal
aragoniet relatief stabiel. Soorten die hun skelet uit
calciet opbouwden (zoals kalkig nannoplankton) namen af ten opzichte van het Eoceen, terwijl soorten die hun skelet uit aragoniet opbouwen (zoals
koralen) toenamen. Het Oligoceen was het eerste tijdperk sinds het Krijt waarin weer grote
riffen gevormd werden. De
walvissen, die tijdens het Eoceen verschenen waren, verspreidden en divercificeerden zich verder tijdens het Oligoceen. Twee nieuwe groepen, de
tandwalvissen en
baleinwalvissen, verdrongen de primitievere
Archaeoceti, die in de loop van het Oligoceen als gevolg van
competitie en misschien
predatie door
haaien verdwenen.