De in het rood onderlijnde woorden zijn koppelingen (hyperlinks) naar andere websites!
Eon | Eratheem Era | Systeem Periode | Serie Tijdvak | Tijd geleden (Ma) |
Fanerozoïcum | Cenozoïcum | Kwartair | Holoceen | 0,0117 - heden |
Pleistoceen | 2,58 - 0,0117 |
Neogeen | Plioceen | 5,333 - 2,58 |
Mioceen | 23,03 - 5,333 |
Paleogeen | Oligoceen | 33,9 - 23,03 |
Eoceen | 56,0 - 33,9 |
Paleoceen | 66,0 - 56,0 |
Leven we nu in een massa-extinctie? Klik hier.
klimaatverandering: natuurlijke en menselijke oorzaken. Klik hier.
Paleogeen (duurde van 66 tot 23,03 miljoen jaar geleden (Ma)) en is onderverdeeld in drie tijdvakken: Paleoceen, Eoceen en Oligoceen. |
Het Paleogeen is een tijdperk in de geologische tijdschaal. Het is de oudste van drie perioden of het onderste van drie systemen waarin het
Cenozoïcum is ingedeeld. Het komt na de jongste periode van het
Mesozoïcum, het
Krijt, en na het Paleogeen komt het
Neogeen.
De ligging van de continenten verschilde in het Paleogeen niet zo heel veel van tegenwoordig.
India en
Australië bewogen tijdens het Paleogeen noordwaarts. Het eerste continent zou na het Paleogeen met
Eurazië in botsing komen, waardoor de
Himalaya zou ontstaan. De noordwaartse beweging van Australië ten opzichte van
Antarctica zorgde ervoor dat het laatste continent steeds meer in een geïsoleerde positie op de
zuidpool kwam te liggen. Ten zuiden van
Europa en West-Azië sloot langzaam de
Tethysoceaan als gevolg van de noordwaartse beweging van
Afrika. Dit veroorzaakte de
Alpiene orogenese, een doorgaande fase van gebergtevorming die tijdens het Paleogeen onder andere in de
Alpen,
Pyreneeën,
Karpaten,
Dinarische Alpen,
Taurus,
Kaukasus,
Pontus,
Zagros,
Hindoekoesj,
Karakoram en Himalaya actief was.
Aanvankelijk koelde het
klimaat af en daalde het
eustatisch zeeniveau, een ontwikkeling die al aan het einde van het Krijt begonnen was. In het Paleoceen was het zeeniveau relatief laag. Tijdens het Eoceen vond echter een opwarming plaats, die culmineerde in het warme
Eocene Climatic Optimum. Daarna koelde het klimaat weer af, wat zich uitte in het groeien van de
ijskap op Antarctica aan het einde van het Eoceen. Het Oligoceen kende een relatief koel klimaat. Vergeleken met tegenwoordig waren al deze tijdperken echter nog steeds relatief warm.
Gemiddelde concentratie
zuurstof ongeveer 26
vol.-% (130% van huidige niveau).
Gemiddelde concentratie
kooldioxide ongeveer 500
ppm (2-maal pre-industrieel niveau)
Gemiddelde temperatuur ongeveer 18 °C (4 °
C boven huidig niveau)
In het Paleogeen tijdperk, dichte bossen uitgebreid tot meer extreme breedtegraden dan tijdens het Jura. De zeespiegel daalde, aanzienlijke hoeveelheden grond die eerder was ondergedompeld kwam bloot. Afrika en Zuid-Amerika waren beiden eiland continenten in deze periode, het ontwikkelen van hun eigen unieke flora en fauna.
Vogels, de voorouders van de overlevende dinosaurussen, ontwikkelde zich tijdens het Paleogeen tot iets bijna als hun huidige vorm . Zonder de dinosaurussen om het land te regeren bloeide de zoogdieren, sommige groeide uit tot grote proporties. De voorouders van neushoorns, paarden, katten, apen en honden evolueerden tijdens de Paleogeen periode. De meest prominente zoogdieren tijdens de vroege Paleogeen periode zijn van groepen die nu zijn uitgestorven. Veel van de kleine zoogdieren hadden het uiterlijk van
opossums. De ecologische niche eerst door dinosaurussen ingenomen werd nu door de zoogdieren ingenomen.
Het Paleogeen volgt op de grote
massa-extinctie aan het einde van het Krijt, waarbij de
dinosauriërs,
ammonieten,
rudisten, zeereptielen en vele andere groepen uitstierven. In de zee bleven groepen over die ook het tegenwoordige zeeleven domineren, zoals moderne groepen
mollusken en
beenvissen. Tijdens het Oligoceen daalde de concentratie
calcium in het zeewater, wat waarschijnlijk zorgde voor de opkomst van
koralen en de neergang van
nannoplankton.
Op het land namen de zoogdieren de vrijgekomen
ecologische niches van de dinosauriërs over. Hoewel zoogdieren aan het begin van het Paleogeen nog kleine, onopvallende dieren waren diversifiseerden ze zich door snelle
adaptieve radiatie. Aan het einde van het Paleogeen namen zoogdieren op het land een dominante ecologische positie in, terwijl andere groepen zoogdieren verschenen die in de zee en de lucht leefden.
De flora van het Paleogeen was niet zeer verschillend van die van het Krijt. Een belangrijke ontwikkeling was het verschijnen van moderne
grassen halverwege de periode.
Het Paleoceen (= recent; oftewel het oudste van het nieuwe) is een tijdperk in de geologische tijdschaal, dat duurde van 66,0 Ma (miljoen jaar geleden) tot 56,0 Ma. Het Paleoceen heeft in de tijdschaal de status van tijdvak of serie en is een onderverdeling van het Paleogeen, de oudste periode van het Cenozoïcum. Het volgt op het Laat-Krijt en wordt gevolgd door het Eoceen. |
De wereld van het Paleoceen
Het Paleoceen is de periode waarin de aarde bijkomt van de grote
meteorietinslag die in een klap een einde maakte aan de wereld van de dinosauriërs. Maar ook in zee verdwenen allerlei gezichtsbepalende groepen, zoals de
ammonieten,
belemnieten en verschillende
reptielen. Na een kortstondige afkoeling, te vergelijken met een
nucleaire winter, herstelde het klimaat op aarde zich verrassend snel. De eerste paar miljoen jaar na de klap was de aarde nog steeds de broeikaswereld die men van het Krijt kent.
De continenten dreven langzaam verder uiteen, de Atlantische Oceaan opende zich nog meer. Afrika en India dreven noordwaarts, waardoor de tropische Tethyszee alsmaar nauwer werd. De nadering van Afrika vertaalde zich in de eerste gebergtevorming die de Alpen vormen. Aan het einde van het Paleoceen vindt opnieuw een dramatische gebeurtenis plaats: in zeer korte tijd raken oceanen vergiftigd, sterft een belangrijk deel van het nieuwe zeeleven uit en maakt de temperatuur een flinke sprong omhoog. Twee wereldwijde crises in slechts negen miljoen jaar. De kortstondige temperatuurstijging op de overgang van het Paleoceen naar het Eoceen (de Paleocene–Eocene Thermal Maximum) zorgde voor een
massa-extinctie onder
benthische foraminiferen, terwijl
planktonische foraminiferen en
coccolithoforen juist opbloeiden. De gebeurtenis ging om onduidelijke redenen gepaard met een snelle radiatie onder zoogdieren.
ZoogdierenDe twee belangrijkste groepen zoogdieren, de
placentadieren en de
buideldieren, hadden hun laatste
gemeenschappelijke voorouder in het Vroeg-Krijt. Twee andere groepen zoogdieren die al eerder afgesplitst waren, de (eierleggende)
cloacadieren en de (tegenwoordig uitgestorven)
multituberculaten overleefden de Krijt-Paleogeen-overgang ook. Vooral de placentadieren zouden zich snel diversificeren.
Zoogdieren waren tijdens het Krijt klein, onopvallend en ecologisch onbelangrijk geweest, waarschijnlijk zowel door
competitie als
predatie door de dinosauriërs. Ze waren
herbivoor of
insectivoor. De zoogdieren van het Paleoceen waren nog relatief primitief, ze hadden nog geen gespecialiseerde tanden of poten en een kleine schedelinhoud vergeleken met de modernere vormen uit het Eoceen. Aan het begin van het Eoceen waren de placentadieren echter al gedivercificeerd in alle moderne
orden.
De eerste
primaten (
Purgatorius wordt verondersteld tot de primaten te hebben behoord), primitieve
hoefdieren (
Condylarthra zoals
Protungulatum of
Chriacus en
Hyracotherium, de oudst bekende
paardachtige), knaagdieren (een voorbeeld is
Paramys),
schubdieren,
miereneters,
vleermuizen, en vleesetende zoogdieren (
Miacoidea, verwant aan de latere moderne roofdieren, en de tegenwoordig uitgestorven
Creodonta) verschenen tijdens het Paleoceen. Een aantal van de nieuwe ordes zijn tegenwoordig uitgestorven, zoals de
Mesonychia (vleesetende hoefdieren),
Dinocerata (waaronder het grootste zoogdier van het Paleoceen,
Uintatherium), of de aan de primaten verwante
Plesiadapiformes (bijvoorbeeld
Plesiadapis). Een voorbeeld van een multituberculaat uit het Paleoceen is
Ptilodus, een voorbeeld van een cloacadier uit het Paleoceen is
Monotrematum.
Pucadelphys andinus is een
opossumachtig buideldier uit het Paleoceen van Zuid-Amerika.
Slechts tien miljoen jaar na het uitsterven van de dinosauriërs werd de wereld bevolkt door knaagdierachtige zoogdieren, middelgrote zoogdieren die de bossen afzochten naar voedsel en grotere zoogdieren, zowel planten- als vleesetende. Hoe deze snelle ontwikkeling precies verliep is niet zeer duidelijk, omdat er relatief weinig fossielen uit het Paleoceen gevonden zijn. Omdat zoogdieren uit het Vroeg-Paleoceen nog klein waren zijn hun botten vaak niet goed bewaard, zodat de meeste kennis over hun evolutie afkomstig is van fossiele tanden (harder en daarom vaker bewaard gebleven). Er zijn relatief weinig complete skeletjes bewaard gebleven. In het Laat-Paleoceen zijn de resten gevonden van
Chronoperates, een mogelijke
cynodont.
VogelsVan de drie subgroepen vogels uit het Krijt,
Enantiornithes,
Hesperornithes en
Neornithes, overleefde alleen de laatste groep de massa-extinctie. Deze "moderne vogels" begonnen in het Paleoceen opnieuw te diversificeren en nieuwe
niches op te vullen. Ook aan het einde van het tijdvak was de soortenrijkheid nog lang niet op het huidige niveau. Wel ontstonden veel moderne groepen vogels waarschijnlijk tijdens de radiatie in het Paleoceen en opvolgende Eoceen, zoals
kraanvogels,
roofvogels,
pelikanen,
reigers,
uilen,
eenden,
duiven en
spechten.
Zangvogels bestonden nog niet in het Paleoceen.
De dominante roofdieren van het Paleoceen kwamen uit de familie van de
schrikvogels, niet-vliegende, vleesetende vogels. Een voorbeeld uit het Paleoceen is Gastornis, die 2 m lang kon worden.
ReptielenHet is mogelijk dat bepaalde dinosauriërs enkele duizenden jaren in het Paleoceen doorgeleefd hebben, aangezien er een aantal vondsten van dinosauriërbeenderen uit het onderste Danien bekend zijn. Deze vondsten zijn echter niet onomstreden en worden door de meeste paleontologen geïnterpreteerd als uit oudere lagen geërodeerde en opnieuw in sediment terechtgekomen fossielen. Vanwege het warme klimaat konden de overlevende reptielen zich tijdens het Paleoceen wijder verspreiden dan tegenwoordig. Voorbeelden zijn
Choristodera(een tegenwoordig uitgestorven groep op krokodillen lijkende reptielen, bijvoorbeeld
Champsosaurus), krokodillen, schildpadden, slangen en
varanen. De Paleocene Choristodera Champsosaurus gigas kon 3 m lang worden, veel groter dan zijn voorouders uit het Krijt. De meeste reptielen zouden echter juist kleiner worden na afloop van de Krijt-Paleogeen-overgang, waarschijnlijk ten gevolge van steeds grotere competitie met zoogdieren. Voorbeelden van Paleocene krokodillen zijn de Noord-Amerikaanse
Borealosuchus en
Wannaganosuchus (Engels).
Mariene faunaHoewel de Krijt-Paleogeen-massa-extinctie in de zee niet zo hard toesloeg als op het land, waren ook hier veel belangrijke groepen verdwenen. Onder de planktonische foraminiferen overleefden maar drie soorten, door snelle speciatie was dit aantal in de eerste 100.000 jaar van het Paleoceen echter weer uitgegroeid tot 17. Ook andere kleine organismen als nannoplankton,
diatomeeën en
dinoflagellaten bleven ondanks extincties aan het einde van het Krijt tijdens het Paleogeen prominent aanwezig.
Met het uitsterven van de rudisten aan het einde van het Krijt vielen de belangrijkstre rifbouwende organismen weg. Uit het Paleoceen zijn daarom geen grote riffen bekend. De wereld werd in het Paleoceen bedekt met warme zeeën, zelfs tot de polen. Hoewel in het Vroeg-Paleoceen
biodiversiteit nog laag was, nam het aantal soorten gedurende het tijdvak snel toe. Door het verdwijnen van de zeereptielen uit het Krijt waren de haaien de top-predators van de zee geworden. Op dezelfde wijze werd de rol van de ammonieten overgenomen door moderne soorten inktvissen. Aan het einde van het Paleoceen leek de grotere mariene fauna redelijk op de huidige, behalve dat zeezoogdieren en
requiemhaaien nog afwezig waren. Tijdens het Paleoceen ontstonden ook nieuwe soorten
bivalven en
zee-egels, die beter aangepast waren aan
strandomgevingen. De Paleocene zee-egel
Togocyamus (Engels) uit West-Afrika wordt gezien als een voorouder van de
zanddollars.
PlantenBij onderzoek van
stuifmeel (palynologie) in de lagen rond de Krijt-Paleogeen-overgang is op veel plaatsen een plotselinge groei van
varens ontdekt. Varens zijn
pionierplanten en men neemt aan dat ze na wereldwijde bosbranden als gevolg van de catastrofe aan het einde van het Krijt het braakliggende land koloniseerden.
De flora van het Paleoceen verschilde echter niet veel van die van het Krijt. De
bedektzadigen, die tijdens het Krijt opkwamen, bleven zich diversificeren en raakten wijder verspreid, net als de
insecten die hen
bestuiven. Paleocene plantenfossielen worden ingedeeld bij moderne geslachten of nauw verwante
taxa. In het warme klimaat van het Paleoceen groeiden er wereldwijd subtropische en gematigde bossen. Omdat de grote grazende dinosauriërs van het Krijt verdwenen waren, zullen deze bossen waarschijnlijk dichter zijn geweest dan tijdens het Krijt.
Het Danien (Vlaanderen: Daniaan) is in de geologische tijdschaal de vroegste
tijdsnede (of in de
chronostratigrafie de onderste
etage) in het Paleoceen. Het Danien duurde van 66,0 tot 61,6
Ma. Het komt na/op het
Maastrichtien, de bovenste tijdsnede/etage in het
Krijt. Op het Danien volgt het Selandien. Het Danien is genoemd naar Denemarken, waar veel laat-Krijt en vroeg-Tertiaire gesteenten ontsloten zijn. De etage werd ingevoerd door de Zwitserse geoloog Pierre Jean Édouard Desor in 1847. In de 19e eeuw werd het Danien vaak nog tot het Krijt gerekend, omdat in het Danien in Europa veel
krijtgesteente is afgezet dat nauwelijks van het onderliggende Maastrichtien te onderscheiden is.
Het Selandien (Vlaanderen: Selandiaan) is in de geologische tijdschaal een tijdsnede (en in de chronostratigrafie een etage) in het Paleoceen. Het Selandien duurde van 61,6 tot 59,2 Ma. Het komt na/op het Danien en na het Selandien komt het Thanetien. Het Selandien werd in 1924 geïntroduceerd door de Deense geoloog Alfred Rosenkrantz en is genoemd naar het Deense eiland
Seeland. Het Selandien komt overeen met de onderste
Tiffanian North American land mammal age, de Peligran, Tiupampan en onder-Itaboraian
South American land mammal ages en een gedeelte van de Nongshanian
Asian land mammal age.
Het Thanetien (Vlaanderen: Thanetiaan) is in de geologische tijdschaal de laatste tijdsnede in het tijdvak Paleoceen (of in de chronostratigrafie de bovenste etage in de serie Paleoceen). Het Thanetien duurde van 59,2 tot 56,0 Ma. Het komt na/op het Selandien en na het Thanetien komt het
Ypresien, de oudste tijdsnede of onderste etage in het
Eoceen. Het Thanetien werd in 1874 door de Zwitserse geoloog Eugène Renevier ingevoerd en is genoemd naar de Engelse regio
Isle of Thanet.
Formatie van Bertaimont
De Formatie van Bertaimont of Bertaimont Formatie is een
geologische formatie in de ondergrond van het Bekken van Bergen in het zuidwesten van België. De formatie bestaat uit een rond de 30 meter dik pakket
kleien,
zanden en
mergels uit het Vroeg-Thanetiaan (Midden-Paleoceen, rond 58 miljoen jaar geleden).
De formatie bestaat aan de basis uit een kleilaag waarin schelpen voorkomen. Daarboven ligt een pakket kleiig zand met mergellaagjes. De top van de formatie bestaat mergel en zandige kalksteen. De formatie wordt gekenmerkt door het voorkomen van fossielen van het
foraminiferengeslacht.
De Formatie van Bertaimont ligt boven op de (Formatie van Hainin bestaat uit kalkstenen, mergels, kleien, zand, Vroeg-Selandiaan, 5km W van Mons) (continentale en
lacustriene kleien en kalken uit het Vroeg-Selandiaan, onderdeel van de Haine Groep) en wordt overdekt door de Formatie van Hannut (mariene kleien, zanden en kalken uit het Midden-Thanetiaan, behorend tot de
Landen Groep).
Zie ook.
Geologie van Vlaanderen.
Klik hier.
Bighorn-bekken
Het Bighorn-bekken is een bekken in de Verenigde Staten. Dit bekken bevindt zich hoofdzakelijk in het noorden van
Wyoming met een kleiner deel in het zuiden van
Montana.
Geologie en paleontologieHet Bighorn-bekken is de belangrijkste vindplaats van fossielen uit het Laat-Paleoceen en Vroeg-Eoceen. De afzettingen in het bekken spelen een belangrijke rol in de kennis over het
Paleocene-Eocene Thermal Maximum (PETM), een klimaatsverschijnsel op de overgang tussen de twee delen van het Cenozoïcum. Daarnaast zijn fossielen van dinosauriërs uit het Vroeg-Krijt gevonden in het Bighorn-bekken.
PETMAan het einde van het Paleoceen, 56 miljoen jaar geleden, trad tijdens het PETM een pijlsnelle opwarming van het mondiale klimaat op. Veel informatie over de invloed van het PETM op het landleven is bekend uit het Bighorn-bekken. In het Laat-Paleoceen was het gemiddeld al veel warmer dan tegenwoordig en de zeespiegels lagen bijna zeventig meter hoger dan nu. Het Bighorn-bekken is tegenwoordig een
woestijn, maar destijds was het een gebied met
moerassen, traagstromende riviertjes en dichte wouden van
berken,
platanen,
watercipressen, palmbomen en
magnolia's. De gemiddelde jaartemperatuur was 20° C, tegenover 7° C nu. Tijdens het PETM steeg daarom de gemiddelde temperatuur nog eens met vijf tot zes graden. Het klimaat in het Bighorn-bekken werd zo nog warmer. Er viel jaarlijks veertig procent minder neerslag dan voorheen en de neerslag werd seizoensgebonden, waarbij droogtes en overstromingen elkaar afwisselden. De moerassen verdwenen en de bossen werden minder dicht.
Het leven op land werd niet bedreigd en bloeide zelfs uitbundig, maar veranderde wel drastisch. De soorten planten en dieren die voorheen het Bighorn-bekken bewoonden, werden door de hitte richting de poolstreken verdreven. Onder meer de
champsosauriërs en de vroege primaatachtigen zoals
Plesiadapis verdwenen uit het Bighorn-bekken. Vanuit zuidelijke streken kwamen nieuwe plantensoorten en hagedissen. De vegetatie werd geteisterd door
insectenplagen, aangezien zestig procent van de fossiele bladeren aangevreten is door insecten. In het Wa-M, de eerste deel van het
Wasatchian, verscheen de ontwikkeldere
condylarth Meniscotherium (Engels) in het Bighorn-bekken. Moderne
primaten zoals
Teilhardina,
onevenhoevigen als
Sifrhippus en
evenhoevigen als
Diacodexis verspreidden zich in het PETM over de wereld via
landbruggen en bereikten in het Wa-0 het Bighorn-bekken. Hun oorsprong ligt mogelijk in Azië, waar fossielen zijn gevonden die net iets ouder zijn dan die van het Bighorn-bekken. Tot de andere nieuwkomers behoorde onder meer ook de
hyaenodonten Prolimnocyon (Engels). De "Sand Creek Divide Local Fauna" suggereert dat er meerdere immigratiegolven zijn geweest, waarbij de
hoefdieren eerder verschenen dan de primaten. Binnen de primaten bereikten de
omomyiden zoals
Teilhardina het Bighorn-bekken eerder dan de notharctiden zoals Cantius, tegelijkertijd met de hyaenodont Arfia.
Het PETM duurde 100.000-200.000 jaar, de tijd die de Aarde nodig had de
koolstofdioxide-injectie weer te absorberen. Het klimaat herstelde zich, waarbij de gemiddelde jaartemperatuur in het Bighorn-bekken daalde naar de 20° C van voor het PETM. Het gebied was wederom begroeid met moerasbossen, maar de fauna was door de immigranten drastisch veranderd. De helft van alle zoogdierfossielen uit het Vroeg-Wasatchian in het Bighorn-bekken behoort tot immigranten. Te midden van de moderne hoefdieren en primaten overleefden nog enkele overblijvers uit het Paleoceen, zoals
Chriacus en
Coryphodon. Laatstgenoemde had het formaat van een kleine neushoorn en was de algemeenste grote herbivoor in het Bighorn-bekken.
VerdwergingEen opvallend fenomeen tijdens het PETM was verdwerging van diverse zoogdiergeslachten in het Bighorn-bekken. Verschillende herbivoren en carnivoren uit deze periode waren kleiner dan verwanten uit hetzelfde geslacht uit het Laat-
Clarkforkian en/of latere delen van het Wasatchian. Er zijn twee theorieën voor deze verdwerging. De eerste theorie is
evolutionair gestuurd, waarbij de zoogdieren kleiner werden door het warmere klimaat waardoor er minder voedsel, beschutting en leefgebied beschikbaar was. De tweede theorie is
ecologisch gestuurd, waarbij de grotere soorten door de klimaatsveranderingen noordwaarts migreerden en vervangen werden door kleinere soorten uit zuidelijkere gebieden.
Willwood-formatieDe Willwood-formatie in het Bighorn-bekken is de formatie met de grootste en diverste fauna uit het Vroeg-Eoceen. De fauna is min of meer vergelijkbaar met die van de Wasatch-formatie elders in Wyoming.
Black Peaks-formatie
De Black Peaks-formatie is een geologische formatie in de Amerikaanse staat Texas die afzettingen uit het Paleoceen omvat.
Locatie en ouderdomDe Black Peaks-formatie bevindt zich in
Nationaal park Big Bend. Het is afgezet onder
tropische of
subtropische omstandigheden met droge en natte
seizoenen. De formatie bestaat uit drie lagen. De oudste laag dateert uit het Laat-
Torrejonian of vroegte Tiffanian. De middelste laag is afgezet in het Vroeg-Tiffanian. De bovenste laag omvat afzettingen uit het
Clarkforkian.
FaunaDe Black Peaks-formatie omvat de zuidelijkste soortenrijke fauna uit het Paleoceen van Noord-Amerika. Er zijn fossielen van 28 geslachten en 29 soorten zoogdieren gevonden in de formatie die behoren tot de
Multituberculata,
Leptictidae,
Apatemyidae,
Plesiadapiformes,
Taeniodonta,
Arctocyonidae,
Condylarthra,
Pantodonta en
Equidae, waaronder bekende taxa als
Ptilodus,
Plesiadapis,
Arctocyon,
Phenacodus,
Ectocion en
Hyracotherium.
Clark's Fork-bekken
Eocene Climatic Optimum
Het Eocene Climatic Optimum (Engels voor klimaatoptimum in het Eoceen) was een periode van ongeveer 56 tot 46 Ma (miljoen jaar geleden) waarin het wereldwijde klimaat zeer warm was. Uit metingen van
zuurstofisotopen in
diepzeekernen is gebleken dat de temperatuur van het oceaanwater destijds meer dan 10 graden warmer was dan tegenwoordig. Het is daarmee de warmste periode uit het Cenozoïcum en één van de warmste perioden uit de
geschiedenis van de Aarde.
In gesteentelagen uit deze periode zijn
fossielen van palmen op
Groenland en
Ellesmere gevonden, blijkbaar was er zelfs in de buurt van de
poolcirkel sprake van een tropische begroeiing. Tot aan de polen groeide
loofbos en van de evenaar tot aan de poolcirkels was de Aarde bedekt met
tropisch regenwoud. Aan de evenaar was de temperatuur tijdens het Vroeg-Eoceen echter niet veel warmer dan tegenwoordig. Het verschil met de huidige situatie was vooral dat de
temperatuurgradiënt van de polen tot de evenaar veel kleiner was.
De Cerrejón-formatie. Klik hier.
Formatie van Hannut
De Formatie van Hannut of Hannut Formatie (afkorting: Hn) is een
geologische formatie in de ondergrond van het noorden van
België. De formatie bestaat uit
mariene klei en
silt met
zandige lagen met daarbovenop
kalksteen,
siltsteen en
zandsteen, afgedekt door een laag
glauconiethoudend zand. Ze heeft een Vroeg- tot Midden-
Thanetien ouderdom (Laat-Paleoceen, rond de 57 miljoen jaar oud). De formatie is genoemd naar
Hannuit (Frans: Hannut) in de provincie Luik.
LithologieënDe formatie is rond de 100 meter dik in het
Kempens Bekken en rond de 55 m in het Bekken van Bergen. Daartussenin varieert de dikte tussen de 20 en 40 meter. Binnen de formatie worden vijf leden onderscheiden:
het Lid van
Chercq,
tuffiet-, klei- en glauconiethoudende zandlagen, vooral te vinden in Henegouwen;
het Lid van
Lincent, een voornamelijk kleiige, plaatselijk
gelithificeerde laag, komt voor rond de Haspengouw;
het Lid van
Halen, kleiig silt tot siltrijk zand;
het Lid van
Waterschei, kalkhoudende klei tot siltrijke klei, komt voor in het noordoosten van België;
het Lid van
Grandglise, de bovenste glauconiethoudende zandlaag, vrijwel overal aanwezig.
Stratigrafie De Formatie van Hannut wordt in de Belgische lithostratigrafie samen met de er op sommige plekken bovenop liggende
Formatie van Tienen (continentale en
lagunaire zanden en kleien uit het Laat-Thanetien) gerekend tot de
Landen Groep. Ze ligt in het noorden en oosten van Vlaanderen boven op de
Formatie van Heers (Midden-Paleocene zanden en mergels).
De Formatie van Hannut
correleert met een gedeelte van de
Formatie van Landen uit de lithostratigrafie van Nederland.
Haspengouw Groep
De Haspengouw Groep is een groep
gesteentelagen in de ondergrond van noordoost België. De groep werd gevormd in het Vroeg-Paleoceen en wordt onderverdeeld in twee formaties, de
Formatie van Houthem (de onderste van de twee) en de
Formatie van Opglabbeek. De Haspengouw Groep is genoemd naar de
Haspengouw in zuidelijk Limburg.
De Formatie van Houthem bestaat uit ondiep-mariene zandige kalksteen uit het Vroeg- en Midden-
Danien (ongeveer 65 - 63 miljoen jaar geleden) en komt voor in de provincie Limburg en het noorden van de provincie Antwerpen. Ook in Nederlands Zuid-Limburg wordt de formatie aangetroffen. De Formatie van Opglabbeek is een afwisseling van continentale tot lagunaire klei, zand en
bruinkool uit het Vroeg-
Selandien (ongeveer 60 miljoen jaar oud). Ze komt alleen voor in het noorden en oosten van de provincie Limburg.
De Haspengouw Groep ligt bovenop formaties uit het Krijt, zoals de
Formatie van Maastricht (zandige kalksteen). Boven op de Haspengouw Groep ligt normaal gesproken de Laat-Paleocene Formatie van Hannut (mariene kleien, zanden en kalken). De indeling in de Nederlandse lithostratigrafie verschilt van de Belgische. In Nederland wordt de Formatie van Houthem tot de
Krijtkalk Groep gerekend, terwijl lagen die correleren met de Formatie van Opglabbeek tot het onderste deel van de Formatie van Landen worden gerekend.
Formatie van Heers
De Formatie van Heers of Heers Formatie (sic, afkorting: Hs) is een geologische formatie in de ondergrond van België. De formatie bestaat uit zand en
mergel, afgezet tijdens het Paleoceen, in de ondiepe zee die België destijds bedekte.
De formatie is opgedeeld in twee leden: onderop ligt groen, glauconiethoudend zand (Lid van Orp), daarboven ligt een laag kalkrijke klei en mergel, waarin fossiele bladeren van planten gevonden worden (Lid van Gelinden). Deze opeenvolging is ontstaan tijdens een transgressie van de zee, waarbij het Zand van Orp in een kustnabije omgeving ontstaan is en de afzetting van Gelinden nog steeds in ondiep zeewater vormde, maar verder uit de kust. De formatie heeft een ouderdom uit het Midden- tot Laat-Selandien.
De Formatie van Heers komt voor in de ondergrond van het noorden en oosten van Vlaanderen. In de ondergrond van Limburg bereikt ze met ongeveer 60 meter haar grootste dikte. Ze ligt bovenop formaties uit het Krijt of Vroeg-Paleoceen, zoals de formaties van Opglabbeek en Houthem. Boven op de Formatie van Heers ligt vrijwel altijd de Formatie van Hannut (klei, zand en kalk uit het Laat-Paleoceen).
De leden van Orp en Gelinden worden ook in de Nederlandse ondergrond teruggevonden. In Nederland worden deze twee afzettingen
laagpakketten genoemd en ingedeeld bij de Formatie van Landen.
Formatie van Houthem
De Formatie van Houthem, Kalk van Houthem of Houthem Formatie is een geologische formatie die dagzoomt in Nederlands Zuid-Limburg en aansluitende gebieden in België. Ze is ook terug te vinden in boringen in het noordoosten van het Kempens Bekken. De formatie bestaat uit sterk kalkhoudende zandsteen en werd gevormd rond 60 miljoen jaar geleden, in het Paleoceen.
LithologieDe Formatie van Houthem bestaat uit een maximaal 30 meter dik pakket lichtgrijze tot lichtgele kalk-arenieten. In de zandsteen zijn vaak kalksteenknollen, fossielen en laagjes van harde fossielfragmenten te vinden. Ook komen lenzen van boundstone (Boundstone is een inheemse afzetting van kalksteen die gebonden was door algen, koraal of ander unicellulair organisme als het werd gevormd. ) voor, opgebouwd uit
roodwieren. Er komen op een aantal plekken
hardgrounds (Engels) voor, waardoor de formatie onder te verdelen is in drie leden: de Kalk van
Geleen, de Kalk van
Bunde en de Kalk van
Geulhem.
StratigrafieIn Nederland wordt de Formatie van Houthem, samen met de onderliggende formaties uit het Krijt, tot de Krijt Groep gerekend. De formatie heeft een vergelijkbare lithologie met de oudere formaties uit deze groep. In België wordt de formatie meestal, met bovenliggende jongere formaties, tot de Haspengouw Groep gerekend.
De basis van de Formatie van Houthem wordt gevormd door de Horizont van Vroenhoven, die in Nederland en België waarschijnlijk de Krijt-Paleogeengrens vertegenwoordigt. Onder de formatie ligt de oudere Formatie van Maastricht uit het Laat-Krijt. Boven op de Formatie van Houthem liggen in het Kempens Bekken de jonger Paleocene formaties van Opglabbeek (kleien en zanden) en Heers (mergels).
Het Itaboraí-bekken. Klik hier.
Kwartsiet van Tienen. Klik hier.
Laramide orogenese. Klik hier.
Het Ouled Abdoun-bekken. Klik hier.
Het Paleocene-Eocene Thermal Maximum. Klik hier.
Het San Juan-bekken. Klik hier.
Formatie van Landen
De Formatie van Landen of Landen Formatie (afkorting: LA) is een lithostratigrafische eenheid (een opeenvolging van gesteentelagen) in de Nederlandse ondergrond. In België wordt gesproken van de
Landen Groep, die echter een minder ruime definitie heeft. De afzettingen van Landen zijn ondiep-mariene of lagunaire sedimenten (vooral klei, zandige klei en mergel) uit het late Paleoceen en vroege Eoceen (rond 58 tot 54 miljoen jaar oud). De Formatie van Landen wordt in de Nederlandse lithostratigrafie gerekend tot de
Onder-Noordzee Groep.
LithologieDe Formatie van Landen vormt een maximaal 150 meter dikke laag in de ondergrond en wordt onderverdeeld in vijf regionaal voorkomende laagpakketten:
Het Laagpakket van
Swalmen, bestaande uit lagunaire klei met soms bruinkoollaagjes;
Het Laagpakket van
Reusel, bestaande uit groenige zandige klei, leem en zand;
Het Laagpakket van
Liessel, bestaande uit mica-, pyriet- en glauconiethoudende klei waarin soms fossielen van planten voorkomen;
Het Laagpakket van Orp (
Orp-le-Petit,
Orp-le-Grand,
Orp-Jauche) bestaande uit groengrijs zand;
Het Laagpakket van
Gelinden, bestaande uit kalkige klei.
De zandlagen zijn soms door
diagenese verhard tot zandsteen. De formatie kan worden gezien als een megacyclus, waarbij de onderste gedeelten (de Laagpakketten van Swalmen en Orp) een
transgressie van de zee vertegenwoordigen en de bovenste (de Laagpakketten van Reusel en Liessel) een daarop volgende
regressie.
StratigrafieVoor een beschrijving volgens de Belgische indeling, zie het artikel over de
Landen Groep.
De Nederlandse Formatie van Landen komt niet helemaal overeen met de Belgische Landen Groep. De Laagpakketten van Orp en Gelinden worden in België leden genoemd en vormen daar de Formatie van Heers. De Nederlandse Formatie van Landen komt overeen met de Belgische formaties van Heers, Hannut, Tienen en een groot deel van de Formatie van Opglabbeek.
Boven op de Formatie van Landen bevindt zich meestal de Vroeg-Eocene
Formatie van Dongen, of als deze afwezig is door de jongere formaties van Tongeren of Rupel. De Formatie van Landen ligt
discordant boven op de
Krijtkalk Groep, meestal op de Vroeg-Paleocene
Formatie van Houthem.
Formatie van Opglabbeek
De Formatie van Opglabbeek of Opglabbeek Formatie is een geologische formatie in de ondergrond van het oosten van Belgisch Limburg. De formatie bestaat uit
lagunaire en
fluviatiele kleien en zanden met een Vroeg-
Selandien ouderdom (Midden-Paleoceen, rond de 60 miljoen jaar oud). De formatie is genoemd naar Opglabbeek (Op 26 juni 2017 werd de fusie van Opglabbeek en Meeuwen-Gruitrode officieel goedgekeurd op beide gemeenteraden. De huidige gemeente zal vanaf 2019 verdwijnen en Opglabbeek zal dan opgaan in een fusiegemeente genoemd
Oudsbergen.) in Limburg.
De formatie wordt onderverdeeld in twee leden: het Lid van Opoeteren (rode klei met bruinkoollaagjes) en het Lid van Eisden (fijn zand met schelpenbanken). Soms wordt nog een derde lid onderscheidden: het Lid van Maasmechelen. Anderen zien dit als onderdeel van het Lid van Eisden.
De Formatie van Opglabbeek ligt stratigrafisch gezien boven op de
Formatie van Houthem (Vroeg-Paleocene kalkhoudende zandsteen) en ligt onder de
Formatie van Heers (Midden-Paleocene zanden en mergels). De formatie heeft een wisselende dikte van 20 tot 60 meter. De formatie wordt gerekend tot de
Haspengouw Groep en wordt
gecorreleerd met delen van de Formatie van Landen uit de
Nederlandse lithostratigrafie.
Santa Lucía-formatie
De Santa Lucía-formatie is een geologische formatie in
Bolivia die afzettingen uit het vroegste Paleoceen omvat. Het is de type-locatie van het Tiupampan (65 - 62,5 miljoen jaar geleden), de oudste
South American Land Mammal Age. De Santa Lucía-formatie is samen met het Argentijnse
Punta Peligro en het Braziliaanse
Itaboraí-bekken de belangrijkste vindplaats van fossielen van zoogdieren uit het Paleoceen in Zuid-Amerika.
LocatieDe Santa Lucía-formatie ligt bij Tiupampa, 95 km ten zuidoosten van
Cochabamba. De formatie is afgezet in een
tropische moerasvlakte met diverse rivieren dat begroeid was met onder meer varens en palmen. Op een locatie van circa 100 m² is 95% van de zoogdierfossielen gevonden. Deze locatie was waarschijnlijk een gebiedje langs een zijtak van een hoofdrivier die plots overstroomde en snel bedekt werd met een grote hoeveelheid zand, gezien de vele gearticuleerde skeletten.
De eerste fossiele vondsten werden in 1980 gedaan door Franse wetenschappers. In de jaren daarna onderzochten Boliviaanse, Franse en Amerikaanse wetenschappers de Santa Lucía-formatie.
FaunaIn vergelijking met Laat-Krijt hadden grote veranderingen plaatsgevonden in de zoogdieren van Zuid-Amerika. In de
Los Alamitos-formatie uit het
Campanien (circa 75 miljoen jaar geleden) domineren soorten uit de
Dryolestida, naast diverse andere
basalere zoogdiergroepen. In de Santa Lucía-formatie zijn echter uitsluitend fossielen van zoogdieren behorend tot de
Theria gevonden. Rond de overgang van het Krijt naar het Paleoceen was er kortdurend een landbrug aanwezig tussen Noord- en Zuid-Amerika. Het effect van de migratie die door landbrug mogelijk was op de zoogdierfauna van Zuid-Amerika is vergelijkbaar met die van de
Great American Biotic Interchange na de sluiting van de
landengte van Panama in het Plioceen. Analoog hieraan wordt wel gesproken van de "First American Biotic Interchange". Vanuit Noord-Amerika bereikten de Theria, waarvan de oorsprong waarschijnlijk in oostelijk Azië ligt, het continent. Het leidde ertoe dat de de endemische zoogdiergroepen grotendeels verdrongen werden met enkele overlevers tijdens de eerste fase van het Paleogeen. Aanvankelijk waren de
metatheriën de dominante groep en in sommige Paleocene fauna's maken ze meer dan de helft van de zoogdiersoorten uit.
De fauna van de Santa Lucía-formatie bestaat met name uit
buideldierachtigen, zoals de carnivore
sparassodonten en de
Pucadelphyidae.
Mayulestes is de oudste bekende sparassodont. Verder is een hoefdier uit de familie Hernicosborniidae, behorend tot de Zuid-Amerikaanse hoefdiergroep
Notoungulata bekend uit de Santa Lucía-formatie. Ook zijn fossielen gevonden van enkele zoogdieren die bekend zijn van noordelijke continenten:
Cimolestes, de
pantodont Alcidedorbignya en
condylarthen uit de familie
Mioclaenidae, waarvan
Molinodus het beste bekend is.
Naast de zoogdieren zijn in de Santa Lucía-formatie ook fossielen gevonden van een
bronskikker, een
wormsalamander, een
scheenplaatschildpad, drie soorten krokodilachtigen, vijf soorten slangen en ongeveer 25 soorten zoetwatervissen, waaronder
longvissen.
Formatie van Tienen
De Formatie van Tienen of Tienen Formatie (afkorting: Ti) is een
geologische formatie in de
ondergrond van het noorden van België. De formatie dagzoomt in
Henegouwen en in de Limburgse
Haspengouw. De formatie is gevormd rond de overgang tussen de tijdperken
Thanetien (Laat-Paleoceen) en
Ypresien (Vroeg-Eoceen).
De formatie bestaat uit klei met
bruinkoollaagjes en versteend hout, zand (soms
schelpenbanken) en
mergel. Deze zijn gevormd in een continentaal-lagunaire facies. Er zijn in de Formatie van Tienen belangrijke fossielen van gewervelde dieren gevonden.
De Formatie van Tienen behoort samen met de onderliggende mariene kleien en zanden van de Formatie van Hannut tot de Landen Groep. Ze wordt onderverdeeld in vier leden: Erquelinnes, Knokke, Loksbergen en Dormaal. Ze ligt meestal onder de Vroeg-Eocene mariene klei van de Formatie van Kortrijk (Ieper Groep).
Uitgestorven dieren uit het Paleoceen