Uitgestorven dieren en planten uit het Carboon (deel 1)

Zie
Wikipedia: paleontologie. Klik hier.

Wkipedia: fossiel. Klik hier.
Paleobotaniel. Klik hier.
Paleomalacologie. Klik hier

Geologie van Nederland: Carboon. Klik hier.
Natuur tussen Maas en Rijn: Carboon. Klik hier.
Museum "Oer": Carboon. Klik hier.
De evolutie van de planten: Carboon. Klik hier.

CARBOON
Het Carboon is een periode (Een periode in de geologische geschiedenis is een onderverdeling van een era. De lengte van de periodes kan variëren van 250 Ma tot 23,03 Ma. Een periode is onderverdeeld in subperiodes.) in de geologische tijdschaal (en een systeem in de stratigrafie) die duurde van 359,2 ± 2,5 tot 299,0 ± 0,8 miljoen jaar geleden (Ma). Het Carboon is onderdeel van het Paleozoïcum. Het volgt op het Devoon en wordt gevolgd door het Perm.

Tijdens het Carboon kwam een einde aan de vorming van het supercontinent Pangea, het naar elkaar toe bewegen van de continenten was overigens al veel eerder begonnen. Het zeeniveau was relatief hoog en grote delen van het tegenwoordige Europa waren bedekt met moerassen. In deze moerassen werden afgestorven plantenresten opgeslagen die een groot deel van de tegenwoordige steenkoolvoorraden op Aarde vormen. Er verschenen veel nieuwe soorten insecten en amfibieën en ook de eerste reptielen en zaadplanten.

De naam voor het Carboon is afgeleid van carbon (steenkool) vanwege het uitgebreid voorkomen van steenkool in West-Europa, dit steenkool is het fossiele residu van vele miljoenen samengeperste resten van planten en bomen, lagen van wel tientallen meters dikte. Het systeem werd in 1822 gedefinieerd door de Engelse geologen William Conybeare (1787-1857) en William Phillips (1775-1828).

In Europa wordt het Carboon verdeeld in twee subsystemen: Dinantien (oudste tijdvak van het Carboon; genoemd naar de Belgische stad Dinant) en Silesien (bovenste serie van het Carboon; genoemd naar Silezië). In Rusland wordt het Carboon in drie series (Onder, Midden en Boven) verdeeld. In tegenstelling tot Europa of Rusland werd in de Verenigde Staten het Carboon vroeger beschouwd als twee systemen: Mississippien en Pennsylvanien. Dit komt doordat er in Noord-Amerika een grote discordantie tussen de twee ligt, die veroorzaakt werd door de Alleghenische orogenese. In Europa is deze discordantie afwezig.

Pangea (verouderde spellingswijze Pangaea, van Oudgrieks πᾶν, pan, "gehele" en Γαῖα, Gaia, "Aarde") is het supercontinent dat bestond tijdens het einde van het Perm en het Trias, 250 tot 210 miljoen jaar (Ma) geleden, waaruit alle huidige continenten ontstaan zijn. Pangea werd omgeven door één oceaan, Panthalassa. Pangea was één grote landmassa die op den duur door de platentektoniek opgebroken werd. Voor meer uitleg. Klik hier.

In het Devoon lag in het noorden het paleocontinent Euramerika (ook wel Old Red Sandstone-continent genoemd) (ontstond tijdens de Caledonische orogenese) en in het zuiden het grotere continent Gondwana (ontstaan is na het uiteenvallen van Rodinia en deel heeft uitgemaakt van Pangea). Deze twee continenten waren in het Carboon bezig met elkaar te collideren (botsten) tijdens een fase van gebergtevorming die in Europa de Hercynische orogenese en in Noord-Amerika de Alleghenische orogenese wordt genoemd. Gondwana kwam daarbij tegen het westelijke gedeelte van de zuidrand van Euramerika aan te liggen en de Rheïsche Oceaan, die zich in het Vroeg-Paleozoïcum tussen de twee continenten in bevond, verdween. In het oosten (het tegenwoordige Europa) was de situatie ingewikkelder omdat zich tussen Gondwana en Euramerika een aantal kleinere terreinen bevond. Deze microcontinenten (zoals Avalonia) werden als het ware tussen Euramerika en Gondwana in samengedrukt. Het Rheno-Hercynisch Bekken, dat ten zuiden van Euramerika lag en een overblijfsel was van de Rheïsche Oceaan, sloot zich hierbij langzaam. Sporen van deze gebergtevorming zijn tegenwoordig nog te vinden in de Appalachen en de middelgebergtes van Centraal-Europa. Ten zuiden van de microcontinenten en ten noordoosten van Gondwana lag de Paleo-Tethysoceaan, deze werd in het oosten begrensd door de twee kleinere continenten Noord- en Zuid-China. Hier weer ten noorden van lag het continent Siberia, dat zich in de loop van het Carboon vanuit het oosten bij Euramerika zou voegen tijdens de Oeral-orogenese. Al deze samenvoegingen van continenten hadden tot gevolg dat het grootste gedeelte van de continentale massa tijdens het Carboon bij elkaar kwam te liggen. Dit noemt men het supercontinent Pangea.

Een wereldwijde eustatische daling van het zeeniveau aan het einde van het Devoon werd weer tenietgedaan door een transgressie aan het begin van het Carboon. Overal lagen epicontinentale zeeën waar carbonaat-gesteenten (Sedimentair gesteente kan behalve uit silicaten ook uit carbonaatmineralen bestaan; zulk gesteente wordt carbonaatgesteente genoemd. De meest voorkomende carbonaatmineralen zijn calciet, aragoniet en dolomiet. Een gesteente dat grotendeels uit calciet bestaat wordt kalksteen genoemd, een gesteente dat uit dolomiet bestaat wordt dolosteen genoemd. Ook carbonaatgesteente kan detritisch (afzettingsgesteente) zijn, het bestaat dan uit klasten opgebouwd uit carbonaten. Carbonaatgesteente kan echter ook biogeen zijn, dat wil zeggen dat het door organismen is gevormd. Vb. van organismen die kalksteen vormen zijn koralen en kalkalgen. Biogeen carbonaatgesteente wordt vrijwel alleen in de zee gevormd. Een derde groep zijn de chemische carbonaatgesteenten. Dit gesteente ontstaat door neerslag van carbonaatmineralen. Voorbeelden van dit type zijn travertijn en caliche. Werden afgezet of moerassen waar veen werd gevormd.)

Rond de evenaar (waar het tegenwoordige Noordwest-Europa zich bevond) groeiden uitgestrekte tropische kool-moerassen. Tegelijkertijd ontstonden er op het zuidelijk halfrond (op Gondwana) echter ijskappen. De Aarde kwam daarmee in een ijstijd, die de Laat-Paleozoïsche ijstijd wordt genoemd en die tot in het Perm voortduurde. De algemeen aanvaarde hypothese is dat deze twee gebeurtenissen verband hielden. Door de enorme hoeveelheid planten vond veel fotosynthese plaats, waarbij koolstofdioxide aan de atmosfeer wordt onttrokken en zuurstofgas aan de atmosfeer wordt toegevoegd. Omdat kooldioxide een belangrijk broeikasgas is, moet de gemiddelde temperatuur zijn gedaald waardoor de ijskap op de Zuidpool kon groeien. Tegelijkertijd moet het klimaat rond de evenaar warm zijn gebleven. Het Carboon was dus een tijdperk waarin grote klimaatsverschillen bestonden, vergelijkbaar met de huidige situatie.

Fauna en Flora
In het Carboon waren de tropen bedekt met wouden, moerassen en ondiepe, warme zeeën. Belangrijke ontwikkelingen waren het verschijnen van de eerste reptielen en de ontwikkeling van de insecten tot reusachtige vormen. In het water kwamen de crinoïden (zeelelies) op en onder de platen verschenen de eerste zaadplanten (spermatofyta). In zowel het Midden-Carboon als het Laat-Carboon vond een belangrijke extinctie (uitsterving) plaats, die echter geen van beide zo ingrijpend waren als de Laat-Devonische massa-extinctie aan het einde van het Devoon.

Taxonomische indeling
Rijk:Animalia
Stam:Chordata
Klasse:Reptilia
Onderklasse:Synapsida
Orde:Pelycosauria
Familie:Ophiacodontidae †
Geslacht:Archaeothyris †


Archaeothyris is het oudst bekende zoogdierreptiel van de groep Pelycosauria. Het was een 50 cm lang hagedisachtig dier dat tijdens het Carboon (circa 300 miljoen jaar geleden) in de warme moerasbossen van Noord-Amerika leefde. Archaeothyris was een carnivoor met scherpe, puntige tanden. Waarschijnlijk behoorde ook het hagedisachtige reptiel Hylonomus tot zijn potentiële prooi. Dit dier leefde in een warm en vochtig tropisch klimaat, waarin uitgestrekte naaldbossen met een rijke ondergroei van varens en wolfsklauwen (Lycopodiaceae) tot ontwikkeling kwamen. In de laaglandmoerassen accumuleerde rottend plantenmateriaal, dat voedsel en broedgelegenheid bood aan insecten en andere ongewervelde dieren. Ze vormden een aantrekkelijke voedselbron voor insectivore reptielen. Archaeothyris was al meer ontwikkeld dan de vroege anapside reptielen. De kaken waren sterk en konden ver geopend en met kracht gesloten worden. Alle tanden waren scherp en puntig, maar van verschillende grootte. Hieruit wordt afgeleid dat de dieren leefden van een gevarieerd carnivoor dieet. Fossielen van Archaeothyris zijn gevonden nabij Florence in Nova Scotia, Canada.

Taxonomische indeling
Rijk:Animalia
Stam:Chordata
Klasse:Reptilia
Onderklasse:Anapsida
Orde: Captorhinida
Familie:Protorothyrididae
Geslacht:Hylonomus


Hylonomus wordt wel beschouwd als het oudst bekende reptiel. Dit dier leefde tijdens het Carboon (ongeveer 315 miljoen jaar geleden) in de moerasbossen van het huidige Noord-Amerika. Het was een hagedisachtig dier van 20-30 cm lang. Zijn aanpassingen aan het landleven stelde Hylonomus in staat om diep het binnenland in te trekken en zich te goed te doen aan de overal aanwezige insecten en slakken. Hylonomus werd bejaagd door onder meer het vroege zoogdierreptiel Archaeothyris en het grote amfibie Eryops. Fossielen van Hylonomus zijn gevonden in gefossileerde boomstronken bij Joggins in de Canadese provincie Nova Scotia.

De Laat-Devonische massa-extinctie had een aantal veranderingen in het water teweeggebracht. Beter uitgeruste soorten konden door adaptieve radiatie veel ecologische niches vullen die na het uitsterven van oude soorten waren vrijgekomen. Onder de koralen werden bijvoorbeeld de Tabulata en stromatoporen teruggedrongen terwijl nieuwe soorten koraal, sponzen en bryozoa zich konden ontwikkelen. Een belangrijke invloed was de stijging van de concentratie magnesium in het zeewater, waardoor het mineraal calciet relatief instabiel werd. Veel rifbouwers uit het Devoon maakten hun skeletjes van calciet, wat in magnesiumrijk water moeilijker is. Pas na de ontwikkeling van organismen die hun skeletjes uit aragoniet opbouwden in het Midden-Carboon kwamen er weer op grotere schaal riffen voor.

Zie ook
Koralen. Klik hier.
Kijk eens omlaag": stromatoporen. Klik hier.

Taxonomische indeling
Rijk:Animalia
Stam:Echinodermata
Onderstam:Crinozoa
Klasse:Crinoidea
Soort:Encrinida


Andere groepen die zich sterk diversificeerden waren stekelhuidigen (vooral crinoïden) en brachiopoden. De ammonieten kwamen de Devonische extinctie ook snel te boven en bleven ook in het Carboon een belangrijke ecologische rol spelen. Trilobieten waren na de Devonische extinctie relatief zeldzaam geworden en zouden nooit meer zo divers worden als ervoor. Onder de grotere mariene roofdieren maakten de gepantserde logge placodermen uit het Devoon plaats voor kraakbeenvissen (zoals haaien, bijvoorbeeld Stethacanthus) en straalvinnigen, die sneller waren en daardoor evolutionair voordeel hadden.

Taxonomische indeling
Rijk:Animalia
Stam:Chordata
Onderstam:Vertebrata
Infrastam:Gnathostomata
Superklasse:Tetrapoda
Klasse:Amphibia
Onderklasse:Lepospondyli
Orde:Adelospondyli
Familie:Adelogyrinidae
Geslacht:Adelospondylus


De Adelospondyli waren langgerekt, en leefden waarschijnlijk in het water. Adelospondyli hadden goed ontwikkelde ledematen die, hoewel erg klein, handig waren bij het sturen, vooral bij duiken en omhoog gaan. De kop was erg groot en bezat enorme kaakspieren. Deze waren vermoedelijk groter dan bij enige ander bekende groep lepospondylen. De ogen zaten vrij hoog op de kop zodat ze gemakkelijk met een klein gedeelte van het lichaam boven het wateroppervlak konden loeren naar eventuele prooi.

Een belangrijke ontwikkeling in de zee tijdens het Carboon was de verbreiding van foraminifera, eencelligen die in dit tijdperk voor het eerst een dominante rol in de zee gaan spelen. Belangrijke geslachten forams in het Carboon waren Fusulinida (wereldwijd), Valvulina, Endothyra, Archaediscus en Saccammina (veelvoorkomend in België en Engeland). Hoewel men bij forams meestal aan microscopisch kleine organismen denkt, konden sommige soorten Fusulina in het Carboon tot 10 cm lang worden.

In het Carboon komen voor het eerst ook in zoet water op grote schaal mollusken (weekdieren) als bivalven (tweekleppigen) en kreeftachtigen voor. De zeeschorpioen Megarachne kon een lengte van 34 cm bereiken.

Insecten gedijden in het warme, natte klimaat goed en sommige soorten bereikten enorme groottes. Belangrijk voor deze ontwikkeling was ook het hoge gehalte aan zuurstof in de atmosfeer (36% hoger dan tegenwoordig), waardoor opname van zuurstof eenvoudiger was. De aan tegenwoordige libellen verwante Meganeura had een spanwijdte tot 71 cm. Het is mogelijk dat ze ook op kleine gewervelden joeg. In het Laat-Carboon begonnen de vleugels moderner te worden en in het Perm zouden de eerste echte libellen verschijnen. In het Laat-Carboon verschenen de eerste duizendpotigen (zoals Arthropleura) en spinachtigen.

Andere groepen insecten waren syntonopterodea (verwant aan tegenwoordige haften), palaeodictyopteroidea, protodonata, protorthoptera en basale dictyoptera (geslacht van de roodschildkevers (verwant aan de voorouders van tegenwoordige kakkerlakken). Ook zijn in het Carboon van Nova Scotia fossiele landslakken gevonden als Dendropupa.


De enige gewervelden op het land waren in het Vroeg-Carboon amfibieën. Deze hoefden nog niet te concurreren met zoogdieren of reptielen en waren daarom diverser en groter dan tegenwoordig. Een aantal belangrijke groepen behoorden tot de superorde labyrinthodontia. Ze hadden een lang lichaam (tot 2 m), een beplate kop en onderontwikkelde poten. De lepospondyli waren kleinere (ongeveer 15 cm) amfibieën. Sommige amfibieën uit het Carboon leefden in het water (rivieren, meren; voorbeelden zijn Loxomma, Eogyrinus en Proterogyrinus), anderen leefden half op het land (zoals Ophiderpeton en Amphibamus) en anderen leefden voornamelijk op het land (zoals Dendrerpeton, Microbrachis, Tuditanus en Anthracosaurus).

In het Laat-Carboon verschenen de eerste amniota (reptielen), dieren die hun eieren op het land konden leggen en daarom niet meer altijd in de buurt van open water hoefden te leven, zoals amfibieën. De oudst bekende sauropsiden (voorouders van de dinosauriërs en vogels, zoals Hylonomus of Petrolacosaurus) en synapsiden (voorouders van de zoogdieren, zoals Archaeothyris) leefden in het Midden-Carboon. Reptielen werden echter pas in het Perm dominant.

Nog enkele gegevens van uitgestorven dieren uit het Carboon

  1. Petrolacosaurus is een uitgestorven reptiel uit de Carboon-periode. Het is de eerste bekende vertegenwoordiger van de Diapsida, een reptielengroep die ook de hedendaagse krokodilachtigen en slangen en hagedissen omvat evenals de uitgestorven dinosauriërs en pterosauriërs. Behoort tot de oudst bekende reptielen en leefde gedurende het Laat-Carboon (ongeveer 302 miljoen jaar geleden) in de moerasbossen van Noord-Amerika. In dezelfde periode leefden ook twee andere types reptielen, Archaeothyris (Synapsida, voorouder van de zoogdieren) en Hylonomus (Anapsida, voorouder van onder meer de schildpadden). Desondanks waren de reptielen in het Laat-Carboon nog een zeldzame verschijning en werd de wereld destijds gedomineerd door grote amfibieën als Eryops en Proterogyrinus en reusachtige geleedpotigen als de duizendpoot Arthropleura (tot 200 cm lang) en de libel Meganeura (40 cm lang). Hij was ongeveer veertig centimeter lang. Het dier had een hagedisachtig uiterlijk met een lange nek, dunne renpoten en een lange staart. In de bek zaten vele puntige tanden met één paar slagtanden in de bovenkaak. Petrolacosaurus was waarschijnlijk een actieve jager die zich voedde met kleinere insecten.
  2. Proterogyrinus was een anthracosaur, een grote groep van reptielachtige amfibieen, en het is ook vrij aannemelijk dat de Petrolacosaurus evolueerde van deze soorten. Proterogyrinus kon verder van het water wandelen en ademen dan de andere amfibieen.
  3. Tuditanus is een uitgestorven microsaurus.
  4. De Amphibamus was een dier dat leefde tijdens het Carboon. Het was een van de dichtstverwante voorouders van de amfibieen.
  5. De Anthracosaurus was een amfibie dat nauw verwant was met de voorouders van de reptielen, en soms wel als één van de eerste reptielen wordt beschauwd, vandaar ook de 'Saurus' die in zijn naam voorkomt, wat verwijst naar een reptiel.
  6. Arthropleura is een uitgestorven duizendpootgeslacht dat tijdens het late carboon leefde en waarvan de soorten een lengte bereikten van een kleine 2,5 meter. Hij kwam voor in de steenkoolmoerassen in Schotland en Noord-Amerika, ongeveer 300 miljoen jaar geleden. Omdat moerassen doorgaans drassig zijn, wordt aangenomen dat Arthropleura onder water kon overleven. Kon ongeveer 2,5 meter lang worden. Deze grote lengte was mogelijk omdat er tijdens het carboon veel meer zuurstof in de lucht zat dan nu. Er zijn meer fossielen van het "spoor" dat Arthropleura achterliet dan van het dier zelf. De afstand tussen de afdrukken en de diepte daarvan doen vermoeden dat Arthropleura een vrij snelle loper was.
  7. Dendrerpeton is een uitgestorven amfibiesoort dat leefde tijdens het vochtige klimaat van het Carboon. Dendrerpeton is een uitgestorven geslacht van temnospondyl uit het Carboon van Nova Scotia. Ze zijn over het algemeen gevonden in holten van de Lepidodendron en Sigillaria boom.
  8. Eogyrinus is een geslacht van uitgestorven amfibieën uit het Carboon waarvan resten gevonden zijn in Europa. Eogyrinus doet een beetje denken aan de moderne krokodillen; een slank langwerpig lichaam met staartkam en -zoom en poten die ver uit elkaar staan. Eogyrinus was een van de grootst bekende amfibieën en kon 4,6 meter lang worden en een gewicht bereiken van 560 kilo.
  9. Eryops is een geslacht van uitgestorven, prehistorische dieren van de groep van de Labyrinthodontia, grote amfibieën uit het Carboon en Perm. Eryops leefde ongeveer 300 tot 260 miljoen jaar geleden in de moerasbossen van wat nu Texas, Oklahoma en New Mexico is. Het was met 150 cm of nog iets meer een van de grootste dieren van zijn tijd. Hij had waarschijnlijk een leefwijze die overeenkwam met de hedendaagse krokodillen en vertegenwoordigt een stadium waarin waterdieren zich aan het land gingen aanpassen. De grote tanden wijzen erop dat het dier zich voedde met vissen en kleinere amfibieën. Er zijn verscheidene complete skeletten gevonden maar meestal worden vooral de schedelplaten en de tanden aangetroffen. Eryops bezat een primitief oor, ontwikkeld uit de kaakbeenderen van zijn aan vis-achtige voorvaderen die hem in staat stelden om geluid in de lucht waar te nemen. De schedel was groot en maakte ca 20% van de lichaamslengte uit. De tanden waren bedekt met glazuur.
  10. De Hyloplesion is een uitgestorven microsaurus.
  11. De Loxomma is een uitgestorven primitieve amfibiesoort, zijn te vinden in de steenkoollagen van Engeland en Bohemen.
  12. Megarachne werd lange tijd beschouwd als de grootste spin ooit, maar recentelijk is vastgesteld dat het een vertegenwoordiger van de nu uitgestorven groep der zeeschorpioenen is. In 1980 werd in gesteenten uit het Laat-Carboon in de Argentinië een fossiel aangetroffen dat als een reuzenspin werd geïnterpreteerd: het lichaam had een lengte van 34 cm en de poten hadden een lengte van ongeveer een halve meter. De interpretatie van Megarachne als een spin heeft vanaf het begin twijfels gewekt, maar de ontdekker en eigenaar van het fossiel stond verdere analyse niet toe. Toen de eigenaar overleed, werd het fossiel aan een nauwkeurige inspectie onderworpen. Megarachne bleek toen geen spin, maar een zeeschorpioen te zijn. Het heeft grote klauwen en twee samengestelde ogen, waar spinnen gewoonlijk acht kleine ogen hebben. Megarachne had ook een stevig lichaam met een geribbeld rugpantser, die niet van enige spin bekend is. Het schepsel leefde waarschijnlijk in een moeras en gebruikte zijn klauwen om voedsel te zoeken. Wat betreft uiterlijk en leefwijze zal Megarachne meer weg hebben gehad van een kreeft of krab dan van een echte spin.
  13. Ophiderpeton was ook een primitieve amfibie. Het heeft veel gelijkenissen met de adelospondylus maar is toch een aparte diersoort.
  14. Pulmonoscorpius is een uitgestorven soort van een grote schorpioen die afstamt net zoals van de megarachne van de zeeschorpioenen.


Zie
Wikipedia: Fossiele planten. Klik hier.
Wikipedia: Lijst van plantensoorten uit het Carboon. Klik hier.

De flora van het Carboon ontwikkelde zich uit die van het Devoon, en de flora van het Vroeg-Carboon had dan ook veel overeenkomsten met die van het Laat-Devoon. De naam Carboon komt van de steenkoolmoerassen die de tropische zone van Pangea (waaronder Noord- en Midden-Europa) bedekten. Het klimaat was vergelijkbaar met een huidig regenwoudklimaat - nat, warm en veel regen. Gecombineerd met het hoge zeeniveau leidde dit ertoe dat het supercontinent van kust tot kust met wouden en moerassen bedekt was, afgewisseld met enorme mangroves, doorsneden door riviertjes. Als men bedenkt dat meerdere kubieke meters veen nodig zijn om één kubieke meter steenkool te vormen kan men een inschatting maken van de enorme omvang van de steenkoolmoerassen van het Boven-Carboon.

Belangrijke groepen planten uit het Vroeg-Carboon waren de Equisetales, Sphenophyllales, Lycopodiales, Filicales (varens en paardenstaarten), Medullosales (soms tot de zaadvarens gerekend) en Cordaitales. Tijdens het Laat-Carboon verschenen andere groepen, waaronder de Cycadophyta (palmvarens), Callistophytales (een groep zaadvarens)Klik hier en Voltziales (een groep coniferen). De belangrijkste planten-geslachten in de steenkoolmoerassen waren Lepidodendron en Sigillaria, planten die grote lengtes (tot 40 m) en stamdoorsnedes van meer dan een meter bereiken konden. Beide worden tot de lycophyta gerekend. Drogere gebieden waren vooral bedekt met varens. Onder de paardenstaarten en Calamites waren in het Carboon echter ook soorten die meer dan 20 m hoog konden worden. Over het algemeen zijn alleen stukken gefossiliseerde schors, bladeren en takjes bewaard gebleven.

Ook onder de in het Devoon verschenen zaadvarens (pteridospermatophyta) kwamen soorten voor (zoals Glossopteris op Gondwana) die de afmetingen van hedendaagse bomen konden bereiken. In fossielen van deze planten worden jaarringen gevonden. Men neemt aan dat het verschil in seizoenen veroorzaakt werd door de invloed van de nabij gelegen ijskap rond de Zuidpool.

In het Laat-Carboon verschenen de eerste vertegenwoordigers van de zaadplanten (Gymnosperma), voorbeelden van Carbone zaadplanten zijn soorten Cordaïtes of het tot de coniferen (Voltzaïtes) gerekende geslacht Walchia.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu.
ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, ALS HET WOORD BESTAAT, IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
De periode die duurde van 359,2 ± 2,5 tot 299,0 ± 0,8 miljoen
jaar geleden (Ma).
*
Het Carboon is onderdeel van het
*
Het Carboon volgt op het Devoon en
*
Een periode in de geologische geschiedenis is een onderverdeling
*
Tijdens het Carboon kwam een einde aan de vorming
*
In het Carboon werd de meeste
*
Een etage van het Carboon is genoemd naar de Belgische stad
*
Bovenste Subsysteem van het Carboon noemt men
*
Tijdens het Carboon had men in Noord-Amerika een gebergtevorming,
namelijk de
*
Tijdens het Carboon had men in Europa een gebergtevorming,
namelijk de
*
In het Devoon lag in het noorden het paleocontinent
*
In het Devoon lag in het zuiden het grote continent
*
De verandering van het absolute wereldwijde zeeniveau langs de
geologische tijdschaal noemt men
*
Een calciumcarbonaat met chemische formule CaCO3. is o.a.
*
Bitterspaat is een carbonatisch mineraal; calcium-magnesium-carbonaat
met de chemische formule CaMg(CO3)2. Andere naam is
*
Materiaal dat van biologische of organische oorsprong is, noemt men.
*
Travertin is een kalksteen die gevormd wordt door de neerslag van
kalk uit met calciumcarbonaat (kalk) oververzadigd water uit warme
bronnen. Andere naam is
*
Dizuurstof of moleculaire zuurstof (O2) is de belangrijkste
enkelvoudige stof van het element zuurstof. Wordt ook wel
*
Crinoidea zijn een klasse van stekelhuidige dieren die in zee leven.
Nederlandse naam?
*
In de biogeografie is uitsterven het eindigen van het bestaan van
een soort of een andere taxonomische groep. Andere naam is
*
Familie: Ophiacodontidae †. Geslacht. Geef de naam.
*
Familie: Protorothyrididae. Geslacht. Geef de naam.
*
In de evolutiebiologie een manier waarop een populatie kan evolueren.
*
Rijk. Animalia (Dieren). Stam Echinodermata (Stekelhuidigen). Klasse. Crinoidea (Zeelelies)
Orde. Geef de naam.
*
Chondrichthyes vormen een groep meest in zee levende en vrij
zwemmende gewervelde dieren, waarvan het skelet uit kraakbeen
bestaat. Nederlandse naam?
*
Granuloreticulosa zijn eukaryote eencelligen met een uitwendig kalkskelet, dat meestal is
opgebouwd uit kamers. Nog een andere naam?
*
In het Carboon komen voor het eerst ook in zoet water op grote
schaal mollusken voor. Nederlandse naam?
*
Een uitgestorven insect van het geslacht Meganeura dat gelijkenis vertoonde met libellen,
uit het Laat-Carboon
*
Eendagsvliegen (orde Ephemeroptera) zijn ranke insecten met
een teer lichaam, twee paar vleugels, grote ogen, korte borstelachtige
antennes en lange staartdraden. Andere Nederlandse naam?
*
In het Laat-Carboon verschenen de eerste Amniota. Andere namen zijn.
*
Arthropleura is een geslacht van uitgestorven
*
In het Laat-Carboon verschenen de eerste vertegenwoordigers van
de Spermatofyta (of fanerogamen of Phanerogamae). Nederlandse naam?
*
Een grondsoort, die is opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal.
*
Equisetopsida is een klasse van primitieve varenachtige planten met
voornamelijk fossiele vertegenwoordigers. In het carboon waren het bomen.
Nederlandse naam?
*
Soms wel calamieten genoemd zijn een geslacht van uitgestorven planten,
bekend uit het Carboon. Fossielen zijn gevonden in Noord-Amerika, Europa,
Siberië en Oost-Azië. Andere naam?
*
Een geslacht van uitgestorven temnospondyle Batrachomorpha (basale 'amfibieën')
uit de groep van de Labyrinthodontia, grote amfibieën uit het Carboon en Perm.
De bekendste vertegenwoordiger is
*
Een geslacht van wolfsklauwachtige bomen uit de uitgestorven groep der
Lycopodiophyta, die voorkwamen in het tijdperk Carboon,
en samen met de geslachten Lepidodendron en Bothrodendron de familie
Lepidodendraceae vormde.
*
Werd lange tijd beschouwd als de grootste spin ooit, maar recentelijk
is vastgesteld dat het een vertegenwoordiger van de nu uitgestorven
groep der zeeschorpioenen is.
*
De orde Voltziales uit het carboon (uitgestorven), behoorde tot de
*
De oudst bekende sauropsiden zijn de voorouders van de