Een mineraal is een homogeen in de natuur ontstaan bestanddeel van de aardkorst. De wetenschap, die zich bezighoudt met de studie van mineralen is de mineralogie. Zware mineralen hebben een soortelijke massa of dichtheid van meer dan 2.9 kg/m3. Edelstenen zijn mineralen, die harder zijn dan kwarts en die worden gebruikt als sieraad. De studie van edelstenen is de gemmologie of edelsteenkunde. Zie ook edelstenenen en mineralen. Klik hier. Edele metalen zijn metalen, die in de natuur niet worden aangetast door oxidatie. Het gewicht van edelstenen en goud wordt uitgedrukt in karaat. Karaten waren de zaadjes van een Johannesbroodboom. Ze werden in het Midden-Oosten gebruikt voor het wegen van edelstenen. 1 karaat = 0,2 gram.
Een zelfde stof kan zich voordoen in verschillende aggregatietoestanden (vast, vloeibaar of gasvormig). De meeste mineralen zijn vaste stoffen. Een belangrijke uitzondering is water, dat in alle drie aggregatietoestanden in de natuur voorkomt. Een andere uitzondering is kwik. Sommige mineralen zijn, wat men bij metalen noemt gedegen (bestaan uit één element). De meeste zijn verbindingen. Gesteenten zijn opgebouwd uit aggregaten van mineralen. Men kan ze o.a. determineren aan de hand van de mineralen waaruit ze zijn opgebouwd.
Bij het determineren van mineralen maakt men gebruik van diverse parameters of maatstaven of grootheden, waarmee stoffen of mengsels van stoffen kunnen worden beschreven. De voornaamste kenmerken, die door geologen worden gebruikt om mineralen te determineren:
kristallen.
fysische eigenschappen.
optische eigenschappen.
diverse specifieke eigenschappen.
chemische samenstelling.
KRISTALLEN
1. kristalstructuur De opbouw van moleculen uit atomen heeft plaats volgens vaste patronen, die schematisch worden weergegeven in een chemische formule. Op haar beurt vindt de opbouw van mineralen uit ionen plaats in een georganiseerde regelmatige rangschikking, die het aanzien van het mineraal bepalen. Als de opbouw van een mineraal uit zijn samenstellende moleculen ongestoord kan plaatsvinden, dan worden er kristallen gevormd, met regelmatige kristalvlakken, van vaste vorm en in een vaste ligging t.o.v. elkaar. Samenklonteringen van kristallen noemt men wel (kristal) aggregaten. Aggregaat (mineralogie) In de mineralogie en kristallografie duidt de term aggregaat (van het Latijnse aggredi: naderen, gaan naar) op een samengroeisel van kristallen van een zelfde mineraal. De standen van de afzonderlijke kristallen zijn willekeurig, maar de vorm van het aggregaat is afhankelijk van de soort mineraal. Voorbeelden van aggregaten zijn de bergkristalvergroeiingen, en de gipsrozetten.
Anhedrisch (zonder enige kristalvorm). Epixatie (afzetting van een mineraal, meestal in een dunne laag, op het kristaloppervlak van een ander mineraal).
2. symmetrie
De hoek tussen de kristalvlakken kan men meten. De hoek tussen overeenkomstige vlakken blijkt bij alle kristallen van een zelfde soort constant.
Een symmetrievlak verdeelt een kristal in twee delen, die elkaars spiegelbeeld zijn. Die twee delen zijn symmetrisch of gelijkvormig.
Een middelpunt of symmetrisch centrum in een kristal is een punt, ten opzichte waarvan in meerdere richtingen symmetrie optreedt.
Voor extra uitleg over de symmetrie van kristallen, klik op SYMMETRIE. Een symmetrielijn of symmetrieas loopt zodanig door een kristal, dat er in meerdere richtingen symmetrie optreedt t.o.v. die as. Draait men een kristal om zijn symmetrieas, dan kan men eenzelfde symmetrie in één omwenteling soms tweemaal, driemaal, viermaal of zesmaal waarnemen. Men spreekt dan van tweetallige, drietallige, viertallige of zestallige symmetrie. Verder kan een kristal méér dan één, b.v. 3 of 4 symmetrieassen hebben, die onder rechte of schuine hoeken t.o.v. elkaar kunnen staan.
3. kristalassen Om tot een overzichtelijke indeling van kristalstelsels te komen, brengt men in een kristal een denkbeeldig systeem aan van kristalassen, evenwijdig aan de ribben van de elementaire kristalvorm. De lengte van deze assen spelen ook een rol.
4. kristalstelsels Met behulp van bovengenoemde hulpmiddelen kan men elke kristalvorm definiëren en indelen in een van de 7 kristalstelsel.
Deze kristalstelsels gaan uit van enkelvoudige kristallen, maar er zijn talloze mengvormen en vervormingen denkbaar. Mineraalaggragaten (vergroeiingen) zijn vaak met moeite toe te schrijven aan een kristalstelsel. Men maakt dan gebruik van nadere aanduidingen zoals niervormig, dendrietisch (vertakt), naaldvormig, schubvormig enz. Een geheel ander verschijnsel is, dat er op gesteenten soms dendrieten voorkomen, op boomtakken of mos gelijkende afzettingen van mangaan- of ijzerverbindingen.
FYSISCHE KENMERKEN
Voor het determineren van mineralen wordt er gebruik gemaakt van een scala van fysische of natuurkundige kenmerken van het mineraal.
1. dichtheid Onder de dichtheid van een stof verstaat men de hoeveel massa van die stof die aanwezig is in een bepaald volume. Bv. gram per cm³. Globaal kan men zeggen: hoe zwaarder de ionenroosters, hoe hoger de soortelijke massa. Maar ook de stapeling van de ionen speelt een rol. Zo zijn bv. kwarts en tridymiet beide kiezelzuur (SiO2). Toch heeft kwarts door een dichtere stapeling een hogere dichtheid.
2. hardheid Men kan de hardheid van een mineraal bepalen, door de weerstand tegen krassen of slijpen te bepalen. Omdat het moeilijk is hiervoor praktisch bruikbare absolute waarden vast te stellen, hanteert men de relatieve hardheid van een reeks mineralen. Mineraal B krast mineraal A en is dus harder; mineraal C krast B en is dus nog harder, enz. F. Mohs heeft hiervoor al in 1812 een nog steeds zeer goed bruikbare hardheidsschaal opgesteld. Nummer 1 is het zachtst, nummer 10 het hardst.
3. splijting Als er bij breken van het mineraal een plat vlak ontstaat, dat verband toont met de kristalstructuur, dan spreekt men van een splijtvlak, ontstaan door splijting. Mica splijt zeer gemakkelijk in vergelijking met de meeste andere mineralen. Samen met de hardheid maakt de splijtbaarheid deel uit van de innerlijke samenhang van een mineraal, de cohesie. De splijtbaarheid hangt af van de innerlijke structuur van een mineraal. De splijtvlakken lopen in de richting van de minste weerstand. Bij sommige zijn alle splijtvlakken van dezelfde waarde (zoals bv: calciet), bij anderen hebben de splijtvlakken een verschillende waarde zodat ze gemakkelijker splijten in de ene dan in de andere richting. Ook de kracht die men moet zetten om te splijten kan een aanwijzing zijn voor de splijtbaarheidsgraad. Dit zijn de verschillende onderverdelingen:
Uitstekend: het kan in een richting in dunne plaatjes worden gespleten.
Zeer Goed: Het kan gespleten worden in ruimtelijke lichamen.
Goed: De splijtvlakken zijn niet duidelijk te zien en niet helemaal recht.
Onvolkomen: Men kan niet goed zien hoe het gespleten kan worden en de vlakken zijn niet effen.
Zeer onvolkomen: Het mineraal kan niet worden gespleten, meestal spreekt men dan ook van een breukvlak.
4. breuk Als bij breuk van een mineraal, in tegenstelling tot een splijtvlak, het vlak onregelmatig is spreekt men van breukvlak. Een bekend voorbeeld hiervan is de schelpvormige breuk van bergkristal. Metalen hebben meestal een hakige breuk.
Optische kenmerken hangen samen met de invloed van de structuur van het mineraal bij op- en vooral doorvallende lichtstralen. Men maakt gebruik van de volgende optische eigenschappen:
1. Doorzichtigheid Afhankelijk van de lichtabsorbtie (het tegenhouden van het licht, als het ware het opslurpen van licht), is een mineraal
2. Terugkaatsing, breking Van een opvallende lichtstraal wordt een deel teruggekaatst (reflectie) en een ander deel, dat doordringt in het mineraal wordt van richting veranderd, zoals bij een stok, die men in water steekt (refractie of dubbele breking volgens een bepaalde brekingsindex).
3. Glans De glans is de eigenschap van het mineraal om het licht te weerkaatsen. Deze eigenschap hangt af van veel factoren. Onder meer van de brekingsindex en het absorptievermogen van het licht, en de aard van het gedeelte dat onderzocht wordt. Hoe hoger de brekingsindex, hoe hoger de glans. Hoe ruwer het oppervlak van het mineraal is, hoe meer licht wordt geabsorbeerd en hoe meer de glans afneemt. De glans wordt bekeken bij daglicht en op een glad, niet geoxideerd en schoon gedeelte van het mineraal dat men wil onderzoeken. Weet dat de glans het sterkst is bij alleenstaande kristallen. Het herkennen van de glans zou simpel kunnen zijn, moest het niet verschillen van de toestand van het te onderzoeken stuk. Zo kan de glans op de kristalvlakken metaalachtig zijn en op een korrelig stukje mat. De glans van korrelige mineralen moet men dan ook het best onder een loep of microscoop onderzoeken.
De metaalglans is de sterkste glans en komt vaak voor bij ondoorzichtige mineralen. De glans is het best te zien op de splijtvlakken (galeniet). Soms is er sprake van een half metaalglans of semi-metaalglans (cupriet). De diamantglans is de sterkste glans onder de doorzichtige mineralen, hij ontstaat door een totale breking van het licht (diamant). De glasglans komt vooral voor bij doorschijnende en transparante mineralen (kwarts). De vetglans is veelal te wijten aan de oneffenheid van het oppervlak. De glans doet denken aan deze van vet papier (opaal). De parelmoerglans kenmerkend voor half- tot doorzichtige mineralen. De glans doet denken aan het binnenste van een oesterschelp (gips). De zijdeglans komt meest voor bij vezelachtige mineralen (asbest). De matte glans is uiteraard de zwakste glansvorm en komt het meest voor bij aardachtige stukken (kaoliniet)
4. Kleur De kleur is het resultaat van selectieve absorbtie van bepaalde golflengten van het witte licht. De kleur uit het kleurenspectrum die het minst wordt geabsorbeerd bepaalt de waarneembare kleur. De structuur en de chemische samenstelling zijn van invloed op dit proces en dus mede bepalend voor de kleur. Het aanduiden van een kleur is subjectief. Begrippen als donkerbruin en vuilwit zijn nogal rekbaar. Daarom maakt men wel gebruik van een kleurenkaart, waarmee men door vergelijking de juiste kleur bepaalt en deze dan kan aangeven met een codering. Veel gebruikt is de Munsell-kleurensysteem.
de Idiochromatische of gekleurde mineralen De kleur wordt bepaald door een bepaald element dat deel uitmaakt van het mineraal (azuriet)
de Alochromatische mineralen, ze krijgen hun kleur door sporen van een element dat er toevallig in voorkomt. Hun kleur kan ook voorkomen door een fout in de kristalstructuur. In zo'n geval is er dan ook geen ander element verantwoordelijk voor hun kleur. (Een voorbeeld van een fout in de kristalstructuur is Rookkwarts.)
de Pseudo-chromatische, er treden kleureffecten op in het kristal ten gevolge van optische verschijnselen. Deze effecten doen zich voor door breking, verstrooiing, ombuiging of refractie. Zo kun je in spleten van doorzichtige mineralen soms regenboogjes zien. Het asterisme (de ster) bij geslepen korund is het gevolg van het weerkaatsen van het licht op bepaalde deeltjes die in een bepaalde richting in het kristal staan.
5. Streep Als men een mineraal krast op bv. ongeglazuurd porselein of aluminium, dan ontstaat er in veel gevallen een gekleurde streep, die kan helpen bij het determineren van het mineraal. Voorbeeld: goud gekrast op een toetssteen van lydiet en zwarte hematiet geeft een rode streep.
6. Luminiscentie Luminiscentie (het lichten van een stof onder invloed van een of andere straling, opgewekt door natuurkundige of chemische reacties, met uitzondering van de zuivere warmtestraling). Fluorescentie is een van de vormen van luminiscentie. Bij bestraling met UV-stralen (ultra violet licht, dat zelf onzichtbaar is), geven sommige mineralen gekleurd licht af. Dit verschijnsel heet fluorescentie. Het deel van het kleurenspectrum dat zichtbaar wordt is een aanwijzing voor de aard van het mineraal. We kennen ook lichten door bestraling met Röntgenstralen. Verder is er ook nog fosforescentie.
CHEMISCHE SAMENSTELLING EN INDELING VAN DE MINERALEN
Door chemische kwalitatieve analyse (bepalen uit welke elementen de stof is opgebouwd), kan men al enig inzicht krijgen in de samenstelling van het mineraal. Deze analyses kunnen een chemische formule opleveren, die de samenstelling van het molecuul weergeeft. Zo kan men in de meeste gevallen vaststellen met welk mineraal men te doen heeft. Er zijn 92 soorten natuurlijke atomen (chemische elementen, die op grond van hun atoomgewicht, vorm en eigenschappen zijn ingedeeld in het periodiek systeem der elementen). Sporenelementen zijn elementen, die in een gesteente voorkomen in een concentratie van minder dan 0.1% = 1000 ppm = 1000 parts per million. Grofweg gezegd is een molecuul opgebouwd uit atomen en een atoom uit een elektrisch positief geladen kern en een aantal negatief geladen electronen. Als deze ladingen elkaar in evenwicht houden, dan zijn de atomen waaruit het mineraal is opgebouwd neutraal. Is het saldo een positieve of negatieve lading, dan is er sprake van ionen. Anionen hebben een negatieve lading, kationen een positieve lading. Een kation = het positieve deel van een molecuul bestaat vaak uit een metaal. Een anion = het negatieve deel van een molecuul wordt meestal gevormd door groepen atomen, zoals b.v. carbonaat, sulfaat, fosfaat,enz. De moleculen van een mineraal kunnen verder nog kristalwater (chemisch gebonden H2O bevatten). Het mineraal is dan gehydrateerd. Vb. gips, dat chemisch gebonden water bevat.
Indeling naar chemische samenstelling: Men deelt mineralen meestal in naar hun anionengroepen.
Elementen De meeste mineralen bestaan uit moleculen, die zijn opgebouwd uit verschillende soorten atomen. Slechts weinig mineralen komen in de natuur gedegen voor. Vb.: platina (Pt), goud (Au), zilver (Ag), zwavel (S), koper (Cu), arseen (As), antimoon (Sb), bismut (Bi), ijzer (Fe) en koolstof (C) in de vorm van diamant of van grafiet. Tot de groep der gedegen mineralen van klasse 1 worden ook wel de verbindingen gerekend van 2 of meer metalen, meestal amalgamen Vb. landsbergiet (Ag5Hg8), een natuurlijke legering van zilver en kwik.
Fosfaten, Arsenaten en Vanadaten Fosfaten (verbindingen met een PO4-groep) Vb: cornetiet (Cu3(OH)3PO4). Categorie bevat de mineralen die fosfaationen bevatten. Klik hier.
Silicaten (verbindingen met een SiO4-groep) Vb. Zirkoon (ZrSiO4) Granaatgroep. Algemene formule: algemene formule A3B2(SiO4)3 Epidootgroep. Het mineraal epidoot is een calcium-ijzer-aluminium-silicaat met de chemische formule Ca2(Fe3+,Al)Al2(SiO4)(Si2O7)O(OH).
X staat voor calcium, natrium, ijzer2+ en magnesium en (zeldzaam) zink, mangaan en lithium. Y bevat kleinere ionen, zoals chroom, aluminium, ijzer3+, magnesium, mangaan, scandium, titanium, vanadium en zelfs ijzer2+). Vb. aegirien (NaFe3+(Si2O6)).
Een lijst met een overzicht van mineralen Klik hier. Een lijst van naar een persoon genoemde mineralen Klik hier.
Bestudeer eerst bovenstaande cursus. IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN. ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD. Antwoorden te halen uit bovenstaande gegevens. Selecteer het antwoord dat je het meest juist lijkt en/of vul in.
MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, INDIEN HET WOORD ER STAAT,IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
Een stof die in homogene vaste vorm in de vrije natuur voorkomt is een
mineraal.
gesteente.
vloeistof.
erts.
Een woord uit de mineralogie en de geologie dat wordt gebruikt voor metalen die in zuivere, metallische toestand in de aardkorst wordt aangetroffen. Antwoorden met 1 woord.
De wetenschap die mineralen bestudeert wordt
mineralogie genoemd.
geologie genoemd.
metallurgie genoemd.
lithologie genoemd.
Een stof met een vaste, eenduidige samenstelling en met uniforme eigenschappen noemt men
homogeen.
hetrogeen.
azeotroop.
amorf.
Een grootheid die uitdrukt hoeveel massa van dat materiaal aanwezig is in een bepaald volume noemt men de Antwoorden met 1 woord of met 2 woorden.
Edelstenen zijn mineralen, die harder zijn dan
Kwarts.
Diamant.
Goud.
De studie van edelstenen is de edelsteenkunde. Geef het wetenschappelijk woord.
gemmologie.
agogie.
metallurgie.
mineralogie.
Metalen, die in de natuur niet worden aangetast door oxidatie noemt men Antwoorden met 2 woorden.
Een chemisch proces waarbij een stof (de reductor) elektronen afgeeft aan een andere stof (de oxidator) waarbij het oxidatiegetal van de reductor toeneemt noemt men Antwoorden met 1 woord.
Het gewicht van edelstenen en goud wordt uitgedrukt in Antwoorden met 1 woord.
Karaten zijn de zaadjes van een
johannesbroodboom.
oosterse levensboom.
zwarte walnoot.
hemelboom.
1 karaat is gelijk aan
0,2 gram.
0,3 gram.
0,1 gram.
0,5 gram.
De staat waarin een stof zich bevindt noemt men de Antwoorden met 1 woord.
Veel zuivere stoffen komen in de eerste drie aggregatietoestanden voor. Bij een lage temperatuur vormen ze een
vaste stof.
vloeistof.
gas.
Veel zuivere stoffen komen in de eerste drie aggregatietoestanden voor. Bij een wat hogere temperatuur vormen ze een
vaste stof.
vloeistof.
gas.
Veel zuivere stoffen komen in de eerste drie aggregatietoestanden voor. In vloeibare toestand zal bij verhoging van de temperatuur de
gastoestand ontstaan.
vaste toestand ontstaan.
Voor de overgang tussen vaste stof en gasvormige stof spreekt men van vervluchtigen. Geef een ander woord voor vervluchtigen. Antwoorden met 1 woord.
Bij de overgang van gas direct naar vaste stof spreekt men van depositie. Geef een ander woord voor depositie. Antwoorden met 1 woord.
De overgang van de vaste stof in een vloeistof noemt men Antwoorden met 1 woord.
smelten.
verdampen.
condenseren.
stollen.
De overgang van een vloeistof in een gas noemt men
smelten.
verdampen.
condenseren.
stollen.
De overgang van gas naar vloeistof noemt men
smelten.
verdampen.
condenseren.
stollen.
De overgang van een vloeistof naar een vaste stof noemt men
smelten.
verdampen.
condenseren.
stollen.
De vierde aggregatietoestand. Hierin zijn de deeltjes van een stof in meer of mindere mate geïoniseerd. Deze toestand noemt men
plasma.
Bose-Einsteincondensaat.
tripelpunt.
quark-gluonplasma.
Hoe noemt men de tegenhanger van plasma, wordt beschouwd als de vijfde aggregatietoestand?
plasma.
Bose-Einsteincondensaat.
tripelpunt.
quark-gluonplasma.
Hoe noemt men de fase waarin de stof zich in 3 fasen tegelijk bevindt?>
plasma.
Bose-Einsteincondensaat.
tripelpunt.
quark-gluonplasma.
Hoe noemt men de fase, die bij hoge temperaturen en hoge dichtheid voorkomt? Hoogstwaarschijnlijk kwam deze fase voor tijdens de eerste 20 tot 30 microseconden na de big bang.
plasma.
Bose-Einsteincondensaat.
tripelpunt.
quark-gluonplasma.
Geef de naam van een scheikundig element met symbool Hg en atoomnummer 80. Het is een zilverwit overgangsmetaal dat als enige metaal bij normale temperaturen vloeibaar is. Antwoorden met 1 woord.
Samenklonteringen van kristallen noemt men wel Antwoorden met 1 woord.
De kleurloze en meest voorkomende variant van het mineraal kwarts (siliciumdioxide, SiO2) noemt men
Bergkristal. (SiO2)
Diamant. (C)
Goud. (Au)
Kwik. (Hg)
Een mineraal dat grotendeels uit het zout calciumsulfaat (CaSO4) bestaat, een verbinding van het calcium en het sulfaat-ion noemt men
Gips. (CaSO42H2O)
kwarts. (SiO2)
Diamant. (C)
Grafiet. (C)
Anhedrisch kristal wil zeggen:
zonder enige kristalvorm.
afzetting van een mineraal, meestal in een dunne laag, op het kristaloppervlak van een ander mineraal.
Epixatie wil zeggen:
zonder enige kristalvorm.
afzetting van een mineraal, meestal in een dunne laag, op het kristaloppervlak van een ander mineraal.
Als twee helften van een voorwerp in een bepaalde zin elkaars spiegelbeeld zijn spreekt men van Antwoorden met 1 woord.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a, b, c, α, β, γ alle willekeurig). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a, b, c, β alle willekeurig, α = γ = 90°). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a, b, c willekeurig, α = β = γ = 90°). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld). (a = b, c willekeurig, α = β = γ = 90°) Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a = b = c, α = β = γ). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a = b, c willekeurig, α = β = 90° γ = 120°). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Een veelvlak met zes parallellogrammen als zijvlak, 8 hoekpunten en 12 ribben, waarvan alle overstaande vlakken evenwijdig zijn en twee-aan-twee, gezien van de buitenkant, elkaars spiegelbeeld. (a = b = c, α = β = γ = 90°). Geef de naam van dat kristalsysteem.
Het kristal vertoont een vertakte groei. Men spreekt van een ........ (dat boom betekent). Antwoorden met 1 woord.
Op aarde komen meer dan 4200 verschillende mineralen voor, die in verschillende chemische groepen kunnen worden onderverdeeld. Het tweede meest voorkomende mineraal in de aardkorst is Antwoorden met 1 woord.
Een doorschijnend tot doorzichtig kleurloos, wit of grijs mineraal heeft een glasglans, een witte streepkleur, een onduidelijke splijting volgens het kristalvlak. De gemiddelde dichtheid is 2,3 en de hardheid is 6,5 tot 7. Het kristalstelsel is triklien en het mineraal is niet radioactief. Dit mineraal verschilt met kwarts in kristalstelsel, splijting, dichtheid en hardheid. Geef de naam van deze kwartsvariëteit.
Geef de naam van het scheikundig element met symbool Mg en atoomnummer 12. Het is een zilverwit aardalkalimetaal. Antwoorden met 1 woord.
Glimmer is de naam voor een grote groep mineralen. Deze mineralen zijn fylosilicaten met de algemene formule (AB2-3X,Si)4O10(O,F,OH)2 waarin:
A staat meestal voor kalium, maar kan ook natrium, calcium, barium of cesium zijn. B kan aluminium, lithium, ijzer, zink, chroom, vanadium, titanium, mangaan en/of magnesium bevatten. X is gewoonlijk aluminium, maar kan ook berillium, boor en/of ijzer (3+) zijn. Geef een andere naam voor glimmer. Antwoorden met 1 woord.
De onderlinge aantrekkingskracht tussen gelijke moleculen zonder dat er sprake is van een chemische binding noemt men
Hoe noemt men een kanaalvormige ruimte met een kleine binnendiameter in een vaste stof, het geheel heeft vaak de vorm van een buisje. Soms is het een zeer smalle spleet. Antwoorden met 1 woord.
Geef de naam voor de vloeistofspiegel die kan worden waargenomen op het grensvlak tussen een vloeistof en de lucht, of tussen twee niet-mengbare vloeistoffen. Antwoorden met 1 woord.
Klik de juiste naam aan van het mineraal met volgende kenmerken: calciumfluoride met de chemische formule CaF2. In zuivere vorm is het kleurloos maar afhankelijk van de sporenelementen die het bevat kan het verschillende kleuren hebben. Sommige specimina zijn amethistachtig, andere gelig of blauw soms zelfs rood. De gemiddelde dichtheid is 3,13 en de hardheid is 4. Het is niet radioactief. Het komt vaak in aders voor samen met bariet, kwarts en calciet. Het is een algemeen voorkomend mineraal. Het wordt als vloeimiddel (flux) gebruikt in de productie van staal, in het maken van opalescerend glas, emaille voor keukengerei. Het is ook de voornaamste bron voor de productie van difluor (F2).
Klik de juiste naam aan van het mineraal met volgende kenmerken: Het doorzichtige tot doorschijnende paarse, witte, gele, groene of roze apofylliet heeft een glas- tot parelglans, een witte streepkleur en de splijting is perfect volgens het kristalvlak. Apofylliet heeft een gemiddelde dichtheid van 2,34 en de hardheid is 4 tot 5. Het kristalstelsel is tetragonaal en de radioactiviteit van het mineraal is nauwelijks meetbaar. De gamma ray waarde volgens het American Petroleum Institute is 63,07.
Klik de juiste naam aan van het mineraal met volgende kenmerken: het doorzichtig tot subdoorschijnend kleurloos, wit, grijs, blauw of groene mineraal heeft een diamantglans, een witte streepkleur en de splijting van het mineraal is duidelijk volgens de kristalvlakken. Het kristalstelsel is orthorhombisch. Het heeft een gemiddelde dichtheid van 6,58, de hardheid is 3 tot 3,5 en het mineraal is niet radioactief. De dubbelbreking is 0,2730.
Klik de juiste naam aan van het mineraal met volgende kenmerken: het mineraal is een calcium-carbonaat met chemische formule CaCO3. Het is een onstabiele polymorf van calciet en is daardoor moeilijk te onderscheiden van calciet, omdat de meeste eigenschappen gelijk zijn. Door middel van een kleurtest kan een onderscheid gemaakt worden: met een Feigl-oplossing (Op een porseleinen druppelplaat wordt een kleine hoeveelheid van het te onderzoeken mineraal in contact gebracht met verschillende chemicaliën) wordt het zwart, terwijl calciet kleurloos blijft. Het groeit meestal in naaldvormige kristallen, terwijl calciet een blad-vorm heeft.
Klik de juiste naam aan van het mineraal met volgende kenmerken: Het mineraal is een kalium-aluminium-tectosilicaat met de chemische formule KAlSi3O8. Het behoort tot de veldspaten. Het is doorzichtig tot doorschijnend, kleurloos, witte, roze tot groenig geelemineraal, heeft een witte streepkleur, een glasglans en een perfecte splijting. De gemiddelde dichtheid is 2,56 en de hardheid is 6, per definitie. Het kristalstelsel is monoklien en de radioactiviteit is nauwelijks meetbaar.
Transparantie in optische en andere materialen kan grofweg in twee soorten worden verdeeld. Als men er doorheen kan kijken is het
doorzichtig.
doorschijnend.
Transparantie in optische en andere materialen kan grofweg in twee soorten worden verdeeld. Als het licht er door valt maar er kan niet doorheen gekeken worden (vergelijkbaar met matglas), is het materiaal.
doorschijnend.
doorzichtig.
Bij afwezigheid van transparantie is er sprake van opaak of
Breking van licht is het verschijnsel dat lichtstralen van richting veranderen als ze van het ene medium (doorzichtige stof) in het andere terecht komen. Ander woord voor breking?
Refractie.
Reflectie.
ZIE TEKENING.Klik hier. Geef de naam van de aangeduide hoeken Antwoorden met 1 woord.
Het opnemen van een bepaalde stof in een andere stof maar ook het opnemen van licht of andere elektromagnetische straling en geluid in materie noemt men opnemen. Geef het meer wetenschappelijk woord. Antwoorden met 1 woord.
De sterkste glans bij ondoorzichtige mineralen is de
metaalglans.
diamantglans.
De sterkste glans bij doorzichtige mineralen is de
metaalglans.
diamantglans.
Glans die vooral voor bij doorschijnende en transparante mineralen voorkomt noemt men
glasglans.
vetglans.
diamantglans.
parelmoerglans.
metaalglans.
zijdeglans.
matte glans.
Glans die bij mineralen, vooral bij oneffenheid van het oppervlak voorkomt, noemt men
glasglans.
vetglans.
diamantglans.
parelmoerglans.
metaalglans.
zijdeglans.
matte glans.
De glans die doet denken aan het binnenste van een oesterschelp en kenmerkend is voor half- tot doorzichtige mineralen noemt men
glasglans.
vetglans.
diamantglans.
parelmoerglans.
metaalglans.
zijdeglans.
matte glans.
Bij vezelachtige mineralen is de glans meestal
glasglans.
vetglans.
diamantglans.
parelmoerglans.
metaalglans.
zijdeglans.
matte glans.
Bij aardachtige mineralen is de glans meestal
glasglans.
vetglans.
diamantglans.
parelmoerglans.
metaalglans.
zijdeglans.
matte glans.
De Achromatische mineralen zijn
kleurloos.
gekleurd.
De Idiochromatische mineralen zijn
kleurloos.
gekleurd.
Als er kleureffecten optreden in het kristal ten gevolge van optische verschijnselen spreekt men van
pseudo-chromatische mineralen.
achromatische mineralen.
alochromatische mineralen.
Als men een mineraal krast op bv. ongeglazuurd porselein of aluminium, dan ontstaat er in veel gevallen een Antwoorden met 2 woorden.
Het lichten van een stof onder invloed van een of andere straling, opgewekt door natuurkundige of chemische reacties noemt men
luminiscentie.
fluorescentie.
fosforescentie.
Magnetietkristallen kunnen elkaar afhankelijk van de oriëntatie aantrekken of afstoten. Dit natuurkundige verschijnsel noemt men Antwoorden met 1 woord.
Het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit is een Antwoorden met 1 woord.
Het kleinste deeltje waarin materie met scheikundige methoden opgedeeld kan worden. Antwoorden met 1 woord.
Een negatief geladen elementair deeltje, dat gebonden kan zijn (bijv. in een atoom) of zich vrij in de ruimte bevindt noemt men een Antwoorden met 1 woord.
Anionen hebben een
negatieve lading.
positieve lading.
Kationen hebben een
negatieve lading.
positieve lading.
Een atoom of meerdere atomen die elektrisch geladen zijn door een gebrek aan, of overschot van, een of meer elektronen noemt men een Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO.
Een scheikundig element met symbool Pt en atoomnummer 78. Het is een grijswit overgangsmetaal. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO.
Een scheikundig element met symbool Au (Latijn: aurum) en atoomnummer 79. Het is een geel metalliek overgangsmetaal. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO.
Een scheikundig element met symbool Ag en atoomnummer 47. Het is een zilverkleurig overgangsmetaal. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO.
Een scheikundig element met symbool S en atoomnummer 16. Het is een geel niet-metaal. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO.
Een scheikundig element met symbool Cu en atoomnummer 29. Het is een rood/geel overgangsmetaal dat in ongelegeerde vorm ook als roodkoper bekend staat. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO. Klik hier. Een scheikundig element met symbool As en atoomnummer 33. Het is een metalloïde dat een aantal verschillende allotropen kent. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO. Klik hier. Een scheikundig element met symbool Sb en atoomnummer 51. Het is een zilvergrijs metalloïde. Antwoorden met 1 woord.
ZIE FOTO. Klik hier. Een scheikundig element met symbool Bi en atoomnummer 83. Het is een roodwit hoofdgroepmetaal. Antwoorden met 1 woord.
Een legering van kwik (Hg) en een of meer metalen, die meestal als metaalpoeder in het kwik opgelost zijn noemt men>
Een ion van zwavel in oxidatietoestand 2- (S2-) is een
Mineralen met een kubisch kristalstelsel en kristallen in de vorm van romboëdrische dodecaëders en trapezoëders. Het zijn nesosilicaten met de algemene formule A3B2(SiO4)3. Kunnen de chemische elementen calcium, magnesium, aluminium, ijzer2+, ijzer3+, chroom, mangaan en titanium bevatten. Laten geen splijting zien. De hardheid is 6,5 - 7,5. Tot welke groep behoren ze?
Een groep van mineralen die behoren tot de fylosilicaten. De vier uitersten van de groep bestaan uit de elementen Mg, Fe, Ni of Mn: Clinochloor - (Mg) Chamosiet - (Fe) Nimiet - (Ni) Pennantiet - (Mn) Ze hebben een vorm tussen mica's en kleimineralen in en hebben de silica-tetraëders in ringen geordend. De naam van die groep mineralen is afgeleid van het Griekse chloros, dat "groen" betekent.
Een groep mineralen bestaande uit magnesium-ijzer-silicaat met de chemische formule (Mg, Fe)3Si2O5(OH)4. Behoren tot de fylosilicaten. De naam van de groep is genoemd naar het Latijnse woord serpens, dat "slang" betekent. De vorm waarin de mineralen gegroeid zijn in het gesteente doet denken aan de vorm van een slang. Ook werd het vroeger wel gebruikt als geneesmiddel tegen slangebeten. Een andere is clinochrysotiel, is afgeleid van de Griekse woorden clinos, chrysos en tilos (respectievelijk "krom, scheef", "goud" en "vezel").
Mineralen die behoren tot de tectosilicaten. Kunnen veel water bevatten. Bij verhitting kookt dit water eruit. De naam komt van het Griekse "zein", koken, en "lithos", steen.
De naam voor een groep van gesteentevormende mineralen die naar schatting 60% van de aardkorst vormen. Het zijn aluminium-tectosilicaten; silicaten waarbij de silicatetraëders in een driedimensionaal patroon gerangschikt zijn. De naam komt oorspronkelijk van het Duitse 'Felsspalt' wat splijtbare rots betekent.