Lagedrukgebied Een lagedrukgebied, depressie of minimum is een gebied waarin de luchtdruk op zeeniveau laag is ten opzichte van de omgeving. Dit in tegenstelling tot een hogedrukgebied, waarin juist relatief hoge barometerstanden worden gemeten. Door de lage druk stroomt de lucht naar het centrum, door wrijving en het corioliseffect spiraalsgewijs. De isobaren naderen elkaar hier. Deze cyclonale circulatie is op het noordelijk halfrond tegen de klok in en op het zuidelijk halfrond met de klok mee. Door dit samenstromen van de lucht of convergentie moet de lucht naar boven uitwijken. Doordat de stijgende lucht afkoelt, zal er bij voldoende vochtigheid wolkenvorming optreden met mogelijke neerslag. Het symbool voor een lagedrukgebied is de letter L. Hiermee wordt op weerkaarten aangegeven waar een lagedrukgebied zich bevindt. Het geeft altijd de kern van een lagedrukgebied aan, waar de luchtdruk het laagst is. Ook de fronten van een lagedrukgebied worden op de weerkaart getoond, omdat dit slecht weer met zich meebrengt.
Lagedrukgebieden kunnen worden ingedeeld naar aard en ontstaanswijze:
Frontale depressie. Een frontale depressie is een lagedrukgebied dat ontstaat bij en door een front. In dit grensgebied tussen twee verschillende luchtsoorten kunnen bij stationaire of traagbewegende fronten golven ontstaan die uitgroeien tot storingen. De knik van een golf in de richting van een golf wijst in de richting van de koude massa. Als de grootte van deze golf gelijk blijft, is dit een stabiele golf. Als deze groeit, is er sprake van een onstabiele golf. Een tegengestelde stroming bij een stationair front, waarbij aan de ene zijde een oostelijke en aan de andere zijde een westelijke stroming, kan aanleiding zijn tot de vorming van een golf en daarmee de eerste aanzet tot cyclogenese, de vorming van een lagedrukgebied. Ook kan aan de ene zijde van het front een zwakke en aan de andere zijde een krachtige westelijke stroming staan, waarbij eveneens de vorming van een golf kan optreden. Frontale depressies ontstaan in het grensgebied tussen twee verschillende luchtsoorten. Bij de 60e breedtegraad ontstaan vaak depressies, doordat door de atmosferische circulatie de koude lucht van de pool de warme lucht van de 30e breedtegraad ontmoet. Daarom bevinden de meeste depressies zich ten noorden van België en Nederland. Langs de scheiding van koude en warme lucht ontstaan golven, waarbij de warme lucht zich in de koude lucht dringt. Een golf gaat over in een wig, waarbij aan de voorkant een warmtefront en aan de achterkant een koufront gevormd wordt. Het koufront verplaatst zich sneller dan het warmtefront, waardoor de luchtdruk in de kern sneller gaat dalen. Daar waar het koufront het warmtefront heeft ingehaald ontstaat een occlusiefront. De depressie is volwassen op het moment dat deze drie fronten gevormd zijn. In Nederland en België komen depressies meestal vanuit het westen opzetten. Zij worden namelijk op grote hoogte door de straalstroom, die altijd van west naar oost waait, van de Atlantische oceaan Europa in gewaaid. De straalstroom kan ook een golvend patroon hebben, waardoor depressies ook vanuit een veel zuidelijker of noordelijker richting kunnen trekken. Op de nadering van een depressie over de noordelijke Noordzee draait de wind in Nederland en België dus vaak naar zuidelijke richtingen bij nadering van het warmtefront. Voor die landen betekent dat aanvoer van vochtigere en ook warmere lucht. Deze warme, lichtere lucht schuift over de koude lucht omhoog en koelt daardoor af, waardoor het gaat (mot)regenen. Na enige tijd passeert het koufront, waarbij de koude, zwaardere lucht onder de warme lucht schuift. Door de snelle opstijging van de warme lucht ontstaan er buien en gaat het flink regenen, hagelen of sneeuwen.
De tegenstellingen in temperatuur, die in de omgeving van fronten voorkomen, kunnen aanleiding geven tot vorming van neerslag (regen) of buien. Achter een koufront kunnen sterke luchtdrukstijgingen voorkomen, waardoor de wind flink kan toenemen. Snelle luchtdrukveranderingen gaan vrijwel altijd gepaard met slecht weer. Het verband tussen luchtdruk en weer is echter niet zo simpel als de meeste barometers doen geloven. Hoge druk en lage druk zijn namelijk relatief en geven alleen het verschil tussen elkaar aangrenzende drukgebieden aan.
Secundaire depressie Secundaire depressies zijn kleinere afzonderlijke lagedrukgebieden die zich ontwikkelen binnen de invloedssfeer van grotere depressies. Ze komen vaak voor aan de achterzijde van de grotere depressie. Voorbeelden zijn warmtefrontgolven, polar lows en koudeputten.
Warmtefrontgolf Golven in een front doen zich voornamelijk voor bij koufronten en stationaire fronten. Bij warmtefronten komt dit veel minder voor en dan voornamelijk als het front zich vrijwel niet meer verplaatst doordat het evenwijdig ligt aan een brede krachtige bovenstroming. De golf verwijdert zich van de depressie waar het front toe behoort, doordat het de bovenstroming volgt. Warmtefrontgolven worden over het algemeen geen grote depressies, maar er is wel hevige neerslag.
Polar low Een polar low of actieve sneeuwdepressie is een term in de meteorologie die gebruikt wordt voor een klein lagedrukgebied, dat meestal gepaard gaat met zware windstoten en een dik pak sneeuw. Een polar low bereikt België en Nederland als er in de winter een noordelijke stroming is. Zeelui maakten al melding van stormen die gepaard gingen met zware sneeuwval, die even plotseling opkwamen als verdwenen. Pas in de jaren 60 van de vorige eeuw kwam het onderzoek naar deze stormen echt op gang. De satellietbeelden lieten zien dat polar lows veel talrijker zijn dan gedacht. Nu konden ook polar lows boven zee bestudeerd worden. Het was een omschakeling in het denken van meteorologen, die uitgingen van het dogma dat polaire depressies slechts aan het polaire front ontstonden, en niet in de koude lucht aan de achterzijde daarvan. Polar lows zijn kleine depressies met een diameter van 400-800 km, maar meestal zelfs nog kleiner. In de verticale opbouw zijn ze veel kleiner dan tropische cyclonen; ze bevinden zich hooguit op een hoogte van 5 à 10 km boven de zeespiegel. Ze bestaan hooguit twee dagen, en verdwijnen wanneer ze land of drijfijs bereiken. Ze brengen storm of stormachtige wind met sneeuw, het zijn dus sneeuwjachten of sneeuwstormen. Vanuit de ruimte zijn ze te herkennen aan een spiraal-, krul- of kommavormige wolk. Ze lijken erg op tropische cyclonen, en bezitten soms ook een oog. Dit is geen toeval: het principe waarop ze zijn gebaseerd is hetzelfde: het om elkaar heen gaan draaien van talrijke buien. Het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan, en dan met name de Barentszzee, de Noorse Zee en het zeegebied ten zuiden van IJsland, zijn de belangrijkste locaties waar polar lows zich vormen. Sporadisch vormen ze zich boven het warme water van de Noordzee, zoals begin januari 1979. Ze vormen zich ook boven de Zuidelijke IJszee. Een polar low ontstaat wanneer een koude wind over een relatief warme zee strijkt. Vaak is dit arctische lucht met een temperatuur van misschien wel -20 of -30 graden Celsius, die boven water van 5 à 10 graden komt. Dit vergemakkelijkt het ontstaan van de storingen, op een vergelijkbare manier als bij tropische cyclonen. De warme lucht van zee stijgt op en dit zuigt weer nieuwe warme lucht aan. Het corioliseffect zorgt dat de lucht spiraalvormig naar het centrum stijgt. De warme vochtige lucht koelt op grote hoogte af. Dit is een gevolg van het feit dat de dichtheid met de hoogte afneemt conform de algemene gaswet. Hierdoor condenseert het vocht en vormen zich onweers- en sneeuwbuien. Men kan een polar low zien als een tropische cycloon, maar dan een octaaf lager: net als een tropische cycloon ontbreekt het zo een sneeuwdepressie aan fronten, heeft zij een relatief warme kern (oog) en een gesloten circulatie. In het beginstadium ligt de bewolking van het polar low als een krul in de koude lucht. Bij een "volwassen" polar low spelen sneeuwbuien een rol bij het in stand houden van het weersysteem. De wind kan stormkracht bereiken, maar is veel minder krachtig dan de gemiddelde orkaan. De energie en ook de omvang van de circulatie is veel kleiner dan bij een tropische cycloon. Ook is de levensduur veel korter: na twee dagen is het polar low opgevuld en van de weerkaart verdwenen. Bovendien lost de depressie snel boven land, omdat haar energiebron is verdwenen. Dit maakt een polar low voor zeelui niet minder gevaarlijk dan een tropische cycloon: de storm ontstaat plotseling en brengt hevige sneeuwval die het zicht sterk bemoeilijkt. Het brengt bovendien vaak een sterke plotselinge temperatuurdaling mee, wat een risico op bevriezing meebrengt.
Koudeput Een koudeput is een depressie met lage temperaturen in de hogere luchtlagen van de troposfeer. De effecten zijn ook vooral merkbaar in de bovenlucht. Aan het aardoppervlak is er nauwelijks een cyclonale circulatie en verandering van luchtdruk waarneembaar, maar de stroming in de onderste luchtlagen stuurt wel de beweging van een koudeput. Deze is zeer langzaam, waardoor langdurige neerslag voor veel overlast kan zorgen.
Thermische depressie Een thermische depressie is een lagedrukgebied dat ontstaat door grote verschillen in verwarming van lucht door verschillen van het onderliggende oppervlak. Zo warmt de lucht boven land in de zomer veel sneller op dan boven zee, terwijl dit in de winter omgekeerd is. Door de opwarming zet de lucht uit, waardoor bijvoorbeeld het 850 hPa-vlak ter plaatse hoger komt te liggen. Op deze hoogte van zo'n 1500 meter zal de lucht zijdelings wegstromen, waardoor boven het warmere oppervlak een lagere druk ontstaat, de thermische depressie. Boven het koudere oppervlak vindt het tegenovergestelde plaats, waardoor hier een thermische hogedrukgebied ontstaat. Dit verschijnsel is de oorzaak van land- en zeewind. In de stijgende lucht ontstaan door afkoeling stapelwolken, die cumulonimbus met buien kunnen vormen in onstabiele lucht. Dit komt in de zomer vaak voor boven de Sahara, het Iberisch Schiereiland en Zuidwest-Frankrijk. Deze buien gaan vaak gepaard met onweer en afkoeling. Boven India en Australië vormen zich grotere thermische depressies die het begin vormen van de moesson. Het Genualaag is een voorbeeld van een winterse thermische depressie, waarbij ook de orografische effecten van de Alpen een belangrijke rol spelen. Ook bij polar lows zijn thermische effecten van belang.
Orografische depressie Bij luchtstromingen dwars op een bergrug kan er door stuw aan de loefzijde een rug ontstaan. Aan de lijzijde kan dan een orografische depressie voorkomen. Dit is vaak geen gesloten lagedrukgebied, maar een lijvore. Deze zijn onder meer te vinden ten oosten en westen bij het Scandinavisch Hoogland en de Schotse Hooglanden bij respectievelijk een westelijke of oostelijke wind. Ten zuiden van de Alpen kan bij een noordelijke stroming in combinatie met thermische effecten de Genuadepressie ontstaan.
Tropische storing Een tropische storing is een relatief ongeorganiseerd cluster van onweersbuien, waar de gemiddelde windsnelheid niet groot is. Ze ontstaan in de intertropische convergentiezone met warm oppervlaktewater. Als de ITCZ zich dicht bij de evenaar bevindt, kunnen zich slechts zwakke cyclonale storingen ontwikkelen. Als de ITCZ zich meer dan 5° van de evenaar bevindt, kunnen deze storingen uitgroeien tot uiteindelijk tropische cyclonen. Aan weerszijden van de ITCZ bevinden zich de passaatgordels waarin vooral in de zomer golfvormige storingen voorkomen. Uit deze tropische golven kan een tropische storing ontstaan als de golf voldoende vocht en convectie heeft verzameld. Als de tropische storing zich organiseert, vormt er zich een depressie, die als die aan de criteria voldoet, kan promoveren tot tropische depressie.
Voor begrippen uit de meteorologie. Zie KMI (Documentatie - weerwoorden). Klik hier of KNMI (Kennis en datacentrum). Klik hier of Categorie:Meteorologie. Klik hier.
Uitleg over een weerkaart en de symbolen op een weerkaart. Klik hier.
Bestudeer eerst bovenstaande cursus. IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN. ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD. Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu. ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.
MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
* Een gebied waarin de luchtdruk op zeeniveau laag is ten opzichte van de omgeving is een
* Door de lage druk stroomt de lucht naar het centrum, door wrijving en
* In de natuurkunde noemt men het verschijnsel waarbij een weerstandskracht kan ontstaan wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven, terwijl ze tegen elkaar aan gedrukt worden
* De wrijvingscoëfficiënt hangt af van het soort wrijving. Als de voorwerpen niet bewegen ten opzichte van elkaar spreekt men van
* De wrijvingscoëfficiënt hangt af van het soort wrijving. Als twee voorwerpen ten opzichte van elkaar bewegen en tegen elkaar aan wrijven spreekt men van
* De wrijvingscoëfficiënt hangt af van het soort wrijving. Wanneer de wrijving het bewegende object eventjes tegenhoudt (stick) en dan weer laat schieten (slip) spreekt men van
* Een actieve sneeuwdepressie is een term in de meteorologie die gebruikt wordt voor een klein lagedrukgebied, dat meestal gepaard gaat met zware windstoten en een dik pak sneeuw. In het engels noemt men dit een
* Sneeuwval met windstoten boven windkracht 5 waardoor er vaak weinig zicht is, afhankelijk van de intensiteit van de sneeuw noemt men
* De algemene gaswet, ook wel idealegaswet of wet van Boyle en Gay-Lussac genoemd, beschrijft het gedrag van ideale gassen onder invloed van
* Een depressie met lage temperaturen in de hogere luchtlagen van de troposfeer is
* Een lagedrukgebied dat ontstaat door grote verschillen in verwarming van lucht door verschillen van het onderliggende oppervlak noemt men een
* Bij luchtstromingen dwars op een bergrug kan er door stuw aan de loefzijde een rug ontstaan. Aan de lijzijde kan dan een
* Een relatief ongeorganiseerd cluster van onweersbuien, waar de gemiddelde windsnelheid niet groot is een