Meteorologie of weerkunde: ZONKRACHT, REGENBOOG, WOLKENSTRALEN
ZONKRACHT
De zonkracht of UV-index is een maat voor de intensiteit van de UV-straling. De zonkracht bepaalt hoe lang de huid kan worden blootgesteld aan de zon zonder rood te worden. Hoe hoger de UV-index, hoe gevaarlijker om onbeschermd in de zon te blijven. De huid zal dan sneller verbranden en het risico op huidkanker neemt toe. Zeker bij een hoge zonkracht is het verstandig regelmatig de schaduw op te zoeken en zijn huid goed tegen de zon te beschermen.
In België bedraagt de UV-index zelden meer dan 7. Hoelang het duurt vooraleer men verbrandt (zonnebrandtijd) bij een gegeven UV-index, hangt af van een aantal factoren. Mensen met een van nature donkere huid (huidtype IV), verbranden minder snel dan mensen met een zeer lichte huidskleur die zelden of nooit bruin worden (huidtype I). Verder verbrandt men ook sneller bij de eerste zonnestralen dan wanneer de huid al een zekere gewenning heeft ondergaan. Tenslotte ontvangt men ook meer UV-straling wanneer men ligt en dan wanneer men rechtstaat, en ook meer wanneer men niet in beweging is dan wanneer men rondloopt. In het algemeen kunnen we stellen dat een UV-index van 5 – 6 voor iemand met huidtype II (het meest voorkomend in onze streken) al tot zonnebrand kan leiden na ongeveer 25 minuten onbeschermde blootstelling aan de zon.
Overal ter wereld wordt gemeten wat de UV straling is op elk moment van de dag. De waarden kunnen verschillen naargelang de plaats waar u zich bevindt en het tijdstip van de dag. Meteorologische instituten in tal van landen hebben afgesproken om overal dezelfde index te hanteren. Zo kan men op vakantiebestemming het gevaar op zonnebrand goed inschatten door de lokale UV-index te vergelijken met de waarden die men in België gewoon is.
Wat bepaalt de zonkracht? De zonkracht wordt bepaald door: de stand van de zon, de dikte van de bewolking en van de ozonlaag, de mate van weerkaatsing en de hoogte.
Stand van de zon: hoe hoger de zon staat, hoe sterker de zonkracht. De afstand die UV-stralen door de dampkring moeten afleggen is het kortst in de middag als de zon recht boven u staat. Als uw schaduw heel kort is, moet u dus extra voorzichtig zijn. De hoogte van de zon hangt af van:
Jaargetijde: in de zomer is bij ons de zonkracht sterker dan in de winter. In de zomer is de zonkracht in de middag maximaal 6 of 7; in de winter vaak minder dan 1. In de tropen maakt het jaargetijde geen verschil.
Tijdstip op de dag: de zonkracht is in bij ons het sterkst tussen 12.00 en 15.00 uur.
Plaats op aarde: hoe dichter bij de evenaar, hoe sterker de UV-straling en hoe kleiner de seizoensverschillen.
Dikte van de bewolking Door een zwaarbewolkte lucht met een dik wolkendek komt nauwelijks UV-straling; bij dunne, nevelige bewolking kan de doorlating van UV-straling toch nog aanzienlijk zijn. Bij een gebroken wolkendek kan de intensiteit van UV-straling zelfs (tijdelijk) groter zijn dan bij een onbewolkte hemel, doordat de straling gereflecteerd wordt door de wolkenranden. Het KMI vermeldt dagelijks welke UV-index u mag verwachten voor de volgende middag, indien er geen bewolking is. Blijkt het toch bewolkt te zijn, dan zal de werkelijke UV-index doorgaans kleiner zijn. Hoeveel kleiner hangt af van de hoogte, de concentratie van de wolken en het type bewolking. Dergelijke informatie valt onvoldoende nauwkeurig te voorspellen en varieert bovendien van plaats tot plaats en van tijdstip tot tijdstip. Daarom hebben de diverse meteorologische instituten in de wereld afgesproken om in de eerste plaats de UV-index bij wolkeloze hemel te voorspellen.
Mate van weerkaatsing Zand en water weerkaatsen meer UV-straling (10 tot 20 procent weerkaatsing) dan gras en asfalt. Daardoor verbrandt men bijvoorbeeld sneller aan zee. De weerkaatsing via verse sneeuw en ijs is zelfs 80 tot 90 procent.
Dikte van de ozonlaag Hoe dunner de ozonlaag, hoe minder UV-straling wordt tegengehouden en hoe sterker de zonkracht. De ozonlaag is het dunst boven Nieuw-Zeeland en Australië.
Hoogte Ook in de bergen verbrandt men sneller. De UV-straling neemt immers toe met de hoogte omdat ze daar minder gehinderd wordt door de atmosfeer. De aanwezigheid van sneeuw doet de UV-intensiteit nog meer toenemen. In een besneeuwd berglandschap komen bijgevolg ook in de winter hoge UV-intensiteiten voor, en kan men er verrassend snel verbranden.
REGENBOOG
Een regenboog ontstaat wanneer waterdruppels door de zon worden beschenen. Men kan soms ook een regenboog zien in een fontein of er een doen ontstaan in de straal van bijvoorbeeld een tuinslang. Als men een regenboog wil zien, is het in ieder geval nodig dat men met dee rug naar de zon staat. De regenboog ontstaat door het feit dat het zonlicht door de regendruppels wordt gebroken. Het principe dat aan de basis ligt hiervan wordt geillustreerd door het schema hieronder. Het invallende zonlicht bestaat uit golven met een verschillende golflengte. De rode componenten van het zichtbare licht hebben een groter golflengte dan de blauwe componenten. Hierdoor gaan de rode en de blauwe componenten zich ook verschillend gedragen wanneer ze op hun weg door de atmosfeer waterdruppels tegenkomen. Het is namelijk zo dat alle lichtstralen gebroken worden wanneer ze van de ene in de andere stof terechtkomen (in dit geval van lucht in water), alleen worden die stralen die een langere golflengte hebben (rood) minder gebroken dan de stralen met een kleinere golflengte (blauw). Daardoor komt het dat het witte zonlicht, wanneer het terug tevoorschijn komt uit een regendruppel, uitgesplitst is in de verschillende kleuren (violet, indigo, blauw, groen, geel, oranje, rood). Voor de waarnemer lijkt het dan alsof de verschillende kleuren uit verschillende richtingen komen, en aldus ziet de waarnemer het rode licht bovenaan en het blauwe licht onderaan de regenboog.
WOLKENSTRALEN
Wanneer de zon zich achter een dichte wolk bevindt, ziet men vaak donkere, veerachtige stralen die van de wolk lijken uit te gaan. In het Engels worden deze crepuscular rays genoemd. De verklaring voor deze stralen is eenvoudig. Ze zijn alleen te zien wanneer de atmosfeer vele kleine waterdruppeltjes en/of stofdeeltjes (aerosolen) bevat. De druppeltjes en deeltjes verstrooien het zonlicht. Alle stralen "lopen" in werkelijkheid evenwijdig maar door het perspectief lijken ze vanuit 1 punt te komen (de zon). Vergelijk dit effect met spoorrails die in de verte ook naar elkaar toe schijnen te lopen. De bundels beginnen pas bij de rand van de wolk, tussen de zon en de wolken is hoogstens sprake van een algemene gloed. De kans "wolkenstralen" te kunnen waarnemen is het grootst bij een laagstaande zon (het zonlicht moet dan een lange weg door de atmosfeer afleggen dus meer verstrooiing). Op een buiige dag zijn de stralen regelmatig te zien, maar ook tijdens rustig weer (nevelig of heiig) maak je een goede kans.
Bestudeer eerst bovenstaande cursus. Vul de gaten in. Druk dan op de toets "Controleer" om je antwoorden te controleren. Gebruik wanneer aanwezig, de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen, wanneer je het lastig vindt om een antwoord te geven. Je kan ook op de "[?]"-knop drukken om een aanwijzing te krijgen. Let wel: je verliest punten, wanneer je hints of aanwijzingen vraagt!
MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, ALS HET WOORD VERNIEUWEN IN HET GEOPENDE VENSTER STAAT, DAAROP TE KLIKKEN.