Oefeningen over het begrip gebergte

Gebergte

Een gebergte is een gebied waar het aardoppervlak een grote hoogte en een hoog reliëf heeft. Gebergten bestaan uit bergen en dalen, waartussen het hoogteverschil relatief groot is en de hellingen steil. De grote hoogteverschillen zorgen voor een lokaal afwijkend klimaat, neerslag, drainage, bodem, vegetatie en ecologie. De temperatuur in gebergten neemt met elke 100 meter in hoogte ongeveer een halve graad af. Aan de loefzijde van een gebergte stijgt vochtige lucht op, wat stuwingsneerslag veroorzaakt. De hoogteverschillen zorgen voor een zonering van de vegetatie en het dierenleven, die lijkt op de zonering met de breedtegraad.
De continenten kunnen in twee soorten gebieden worden verdeeld: actieve gebergtegordels en inactieve gebieden die uit oud, stabiel gesteente bestaan. Gebergtegordels komen ook voor op de bodem van de oceanen, met name mid-oceanische ruggen. De hoogste bergen in de wereld bevinden zich in de Himalaya. De Alpen is een bekend gebergte in Europa.

Geografische beschrijving

Bergen steken boven het omliggende landschap uit. Vaak hebben ze steile hellingen met een duidelijke top. In andere gevallen is er geen duidelijke top maar een lange bergkam. Als een rij toppen een aan elkaar vast zit wordt het een bergketen genoemd. Sommige bergen en bergketens liggen dicht bij elkaar, andere staan alleen of worden duidelijk van elkaar gescheiden door valleien of dalen. Een groep aan elkaar zittende bergen of bergketens wordt een bergmassief genoemd.

Hoogte, prominentie en dominantie

De hoogte van een berg is de verticale afstand tot het zeeniveau. Op verschillende hoogtes op de flank van een berg komen andere natuurlijke omstandigheden voor. Het lokale klimaat en de planten- en dierenwereld veranderen als je over de helling van een hoge berg omhoog klimt: van loofbos tot grasland tot rotsen, ijs en sneeuw. Over het algemeen worden de omstandigheden hoger onherbergzamer. Niet alleen is het hoger op een berg kouder, de lucht wordt ijler en de zuurstofin de lucht wordt schaarser. Hoger op een berg zijn inspanningen vermoeiender en raak je sneller buiten adem.

De hoogste bergen zijn allemaal onderdeel van gebergten. Het hoogste gebergte op Aarde is de Himalaya, in het zuiden van Azië. De 25 hoogste bergtoppen ter wereld liggen alle in de Himalaya en de nauw erop aansluitende Karakoram. De hoogste top in de Himalaya is Mount Everest, 8848 meter boven zeeniveau. Er zijn op de wereld 13 andere zogenaamde achtduizenders, bergtoppen hoger dan acht kilometer. Alle achtduizenders liggen in de Himalaya en aangrenzende gebergten. De hoogste berg buiten Azië is de Aconcagua in Zuid-Amerika (6908 m). Als van voet tot top gemeten wordt, is de hoogste berg ter wereld echter Mauna Kea in Hawaï. De voet van deze vulkaan ligt namelijk 5123 meter onder water, zodat de totale hoogte van voet tot top 9330 meter is, meer dan de hoogte van Mount Everest. De hoogte van voet tot top van een berg wordt de prominentie genoemd. Als voet van een berg geldt het laagste punt tussen de berg en de dichtstbijzijnde hogere berg. Als ook het deel van de bergvoet onder water wordt meegerekend spreekt men van de "natte prominentie", in tegenstelling tot de "droge prominentie", die alleen het deel van de berghelling dat boven water ligt meeneemt. In hoeverre een berg vastzit aan andere bergen wordt gemeten met de dominantie van de berg. Dat is de korste afstand tot een hoger punt in de omgeving.

Het langste gebergte ter wereld is de Andes. De Andes strekt zich ongeveer 7000 km uit, over de totale lengte van Zuid-Amerika. De meeste gebergten hebben een kleinere schaal: ze doorlopen een of meerdere landen. In de grootste landen ter wereld, zoals Rusland, China of Canada, liggen meerdere gebergten. Gebergten liggen vaak parallel naast elkaar of in elkaars verlengde. Ze vormen samen een gebergtegordel. Voorbeelden in Europa zijn de Alpen, Apennijnen en Karpaten, die alle tot dezelfde gordel behoren.

Laag-, middel- en hooggebergte

In de aardrijkskunde zijn verschillende indelingen van gebergten in omloop. Gebergten worden onderverdeeld naar hun gemiddelde topografische hoogte: men spreekt dan van laag-, middel- en hooggebergte. Volgens veel Duitse, Nederlandse en Belgische schoolboeken heeft een laaggebergte toppen tussen 200 en 500 meter boven zeeniveau, een middelgebergte toppen tussen 500 en 1500 meter en een hooggebergte toppen hoger dan 1500 meter. Als de toppen niet boven de 500 meter uitkomen wordt van heuvelland gesproken en onder de 200 meter wordt het landschap een laagland genoemd.
Behalve op hoogte kunnen gebergten ook worden ingedeeld op reliëf, het hoogteverschil tussen bergen en dalen. Een manier om reliëf te meten is de reliëfenergie. Dit is het gemiddelde verschil in hoogte voor een bepaald oppervlak, gewoonlijk in meters hoogteverschil per vierkante kilometer. De grens tussen heuvels en laaggebergte ligt bij 100 m/km²; middel- en hooggebergte hebben een minimale reliëfenergie van respectievelijk 200 en 500 m/km².
Het probleem met zulke absolute getallen is dat ze over de natuur en het klimaat van gebergte weinig zeggen. In Scandinavië ligt de sneeuw bijvoorbeeld veel lager dan in de Alpen. In de Tropen ligt ze juist veel hoger. De meeste geografen delen gebergten daarom in op fysieke kenmerken. Een hooggebergte kan bijvoorbeeld worden gedefinieerd als een gebergte dat minstens één complete vegetatiezone doorloopt, toppen heeft boven de boomgrens, of sporen van vergletsjering vertoont. Een gebergte onderscheidt zich van de omgeving door verschillen in topografie, landschap, en natuur (ecologie).

Ontstaan

Het ontstaan van gebergten wordt gebergtevorming of orogenese genoemd. Het geologische begrip "orogeen" omvat niet alleen gebergten maar ook vroegere gebergten die door erosie geen grote verheffing meer boven omringende gebieden hebben. De laatste worden schiervlaktes genoemd. Zulke oude orogenen zijn alleen aan patronen en structuren in gesteente nog te herkennen. Een voorbeeld is het Caledonische orogeen in Noord-Europa.
Gebergten groeien op twee sterk verschillende manieren. Ten eerste zijn er gebergten die ontstaan door tektoniek, beweging van de aardkorst. Interne spanningen en krachten zorgen ervoor dat de korst kan buigen en breken. Zulke spanningen en krachten worden meestal veroorzaakt door het naar elkaar bewegen van tektonische platen. Waar de korst door deze beweging wordt opgeheven ontstaan gebergten en plateaus. De platentektoniek verklaart de verspreiding en ligging van deze en andere landvormen op Aarde. Bij grenzen tussen de platen wordt gesteente verbogen, vervormd, verbroken en verschoven. Het resultaat zijn geologische structuren, zoals plooien, breuken en dekbladen. Vaak ontstaan zulke structuren diep in de Aarde. Door miljoenen jaren van erosie kan een grote hoeveelheid gesteente verwijderd worden, zodat de structuren aan de oppervlakte komen te liggen.
De andere manier waarop gebergten groeien is door het uit het binnenste van de Aarde omhoog komen van magma, dat over het oppervlak uitvloeit en stolt. Voorbeelden van gebergten die voornamelijk bestaan uit vulkanen zijn de hooglanden van de Indonesische eilanden Sumatra en Java, of de Cascade Range in het westen van Noord-Amerika. In zulke gebergten liggen veel actieve vulkanen die prominent boven de omgeving uit torenen. De rest van het gebergte bestaat uit de resten van inactieve, oude vulkanen. Er zijn weinig gebergten die alleen tektonisch of alleen vulkanisch ontstaan zijn. De meeste gebergten op Aarde zitten tussen de twee uitersten in: ze zijn gevormd door beide processen in een bepaalde verhouding.

Plooi- en schuifgordels

Plooiingsgebergte is gebergte dat bestaat uit plooien en breuken, en ontstaat door tektonische activiteit in de aardkorst. Die activiteit wordt veroorzaakt door de beweging van tektonische platen. Het binnenste van de Aarde is heet. Dit hitteverschil veroorzaakt rondgaande stromingen (convectie) in de aardmantel. Het buitenste, rigide deel van de Aarde, de lithosfeer, beweegt op deze stromingen mee. De platen zijn stukken van de lithosfeer die elk op een andere stroming "meeliften". Er zijn op Aarde zeven grotere platen en tientallen kleinere. Het binnenste deel van een plaat is grotendeels stabiel en inactief. De plekken waar de platen aan elkaar grenzen zijn tektonisch actief. Er zijn divergente grenzen, waar platen van elkaar af bewegen, convergente grenzen, waar ze op elkaar in bewegen, en transforme grenzen, waar platen langs elkaar bewegen. Plooiingsgebergten ontstaan met name op de plekken waar continenten op elkaar botsen.
Een plooiingsgebergte heeft bij grove benadering een min of meer symmetrische opbouw met een kern en randzones aan beide kanten. In het midden bevindt zich een zone waar kristallijn gesteente aan het oppervlak ligt, dat ooit in de diepste delen van de aardkorst bevond en omhoog is gekomen. Deze kernzone bestaat uit terreinen, die elk een aparte geologische afkomst en geschiedenis hebben. Sommige terreinen bestaan uit op intense manier vervormd metamorf gesteente. Anderen zijn magmatisch van aard, bijvoorbeeld stukken oceanische korst (ofiolieten). De verschillende afkomst en geschiedenis van de terreinen in de kernzone van gebergten laat zien dat ze oorspronkelijk van verschillende plekken kwamen. In de kernzone komen vaak ook grote intrusielichamen voor, met name van graniet. Zulke lichamen waren ooit magmakamers die in de kern van het gebergte intrudeerden en gestold zijn.
De zones aan weerszijden van de kern van een plooiingsgebergte worden gevormd door over elkaar geschoven eenheden, die dekbladen genoemd worden. Ze bestaan vooral uit in de zee gevormd sedimentair gesteente zoals zandsteen, kalksteen of schalie. De gesteentes in deze zone zijn geplooid en verbroken, maar hebben ten hoogste een lage graad van metamorfose ondergaan. Vaak zijn ze vindplekken van mariene fossielen zoals schelpen, crinoïden (zeelelies), of ammonieten. Opvallend is dat sommige van de gesteentes geologisch gezien nog erg jong zijn, met name als het gebergte tektonisch actief is. Dit laat zien dat een gebied waar ooit sedimenten werden gevormd op geologische tijdschaal vrij snel kan worden opgeheven om boven land te komen liggen.

Vulkanische gebergten

Vulkanische gebergten ontstaan op plekken waar in de aardmantel magma ontstaat. Een klein deel van het magma kan omhoog stijgen en door de aardkorst heen het oppervlak bereiken. Magma ontstaat alleen in bepaalde gebieden omdat het smelten van gesteente in de aardmantel een relatief zeldzaam proces is. Op die plekken is de aardmantel bijvoorbeeld uitzonderlijk heet, de druk uitzonderlijk laag, of het smeltpunt van het gesteente uitzonderlijk laag. Hotspots zijn gebieden met een uitzonderlijk hoge temperatuur, waar een hete stroming uit het binnenste van de Aarde omhoog komt. Voorbeelden van hotspots zijn IJsland en Hawaï. Het vulkanisme langs mid-oceanische ruggen wordt verklaard met platentektoniek. Op zulke ruggen bewegen twee platen uit elkaar, zodat de mantel omhoog komt, waardoor de druk in de mantel afneemt. De uitzonderlijk lage druk in de mantel zorgt ervoor dat gesteente begint te smelten. Ook langs convergente plaatgrenzen ontstaan vulkanische gebergten. In dat geval schuift gesteente met een relatief laag smeltpunt door de beweging van de platen diep de Aarde in, waar het smelt. Op welke van de drie manieren magma ontstaat, bepaalt mede of en hoeveel er omhoog komt.
Verreweg het meeste magma is te zwaar om ver omhoog te komen; het blijft steken in magmakamers onder de aardkorst. Dit proces wordt underplating genoemd. Als een magmakamer niet continu gevoed wordt met nieuw magma, stolt het langzaam. Het gevolg is dat de korst aan de onderkant aangroeit en dikker wordt. Een deel van de overgebleven magma kan na verloop van tijd verder omhoog komen. Vulkanische gebergten bevatten vaak grote intrusielichamen van magma dat in de korst doordrong. Op zekere diepte stopte de opwaartse beweging en stolde het magma. Zulke lichamen worden batholieten genoemd. Batholieten kunnen bovenliggende gesteentelagen vervormen of omhoog persen.
De vulkanen aan het oppervlak zijn dus eigenlijk maar een klein deel van de gebergtevorming in een vulkanisch gebergte, maar wel het enige zichtbare deel. De twee belangrijkste soorten vulkanen zijn schildvulkanen en stratovulkanen. Schildvulkanen hebben een relatief vlakke helling maar hebben een veel groter volume dan stratovulkanen. Ze komen met name voor boven hotspots: de vulkanen van Hawaï zijn schildvulkanen. Als een schildvulkaan uitbarst, stroomt lava uit de vulkaan maar vinden geen explosies plaats. Stratovulkanen zijn relatief steil en explosief. Voorbeelden van stratovulkanen zijn de Italiaanse Vesuvius en Etna. Vulkanen zijn zelden alleen. Een vulkanisch gebergte kan uit tientallen vulkanen bestaan, zoals de Amerikaanse Cascade Range of de Apennijnen in Italië. Andere vulkanen komen in kleinere groepen voor, zoals het massief van de Kilimanjaro in Tanzania, dat uit drie grote stratovulkanen bestaat.

Blokgebergten

Blokgebergten ontstaan door het omhoogkomen van de aardkorst terwijl er tegelijkertijd afschuiving plaatsvindt. De naam komt van het opbreken van de korst in blokken. De breuken tussen de blokken lopen dieper in de korst gekromd door. Daardoor roteren de blokken als ze van elkaar afschuiven. Het gevolg is dat een van de kanten van de blokken omhoog komt, terwijl de andere kant naar beneden zakt. Zulke gebergten hebben langgerekte ruggen die onderbroken worden door brede valleien. De valleien zijn sedimentaire bekkens op de plek van het wegzakkende deel van het blok. De Basin and Range Province in het westen van Noord-Amerika is een groot onafgebroken gebied waar de beweging van blokken een afwisseling van parallel lopende bergketens en valleien heeft gecreëerd. De oostelijke delen van de Betische cordillera in het zuiden van Spanje vormen een vergelijkbare afwisseling van parallel lopende ketens en valleien.
Afschuivingen zijn een gevolg van uitrekking van de aardkorst. Dit kan voorkomen in bestaande gebergten, maar ook op andere plekken. Rek en blokgebergten komen bijvoorbeeld voor langs riftvalleien zoals de Grote Riftvallei in het oosten van Afrika of de Boven-Rijnslenk in het zuidwesten van Duitsland. In grote, tektonisch actieve riftvalleien gaat de afschuiving van blokken samen met vulkanisme. Het Oost-Afrikaans Riftgebergte is een voorbeeld van een gebergte dat door een samenspel van blokbeweging en vulkanisme gevormd werd. In het geval van de Boven-Rijnslenk vormen de blokken aan weerszijden van de vallei van de Rijn twee middelgebergten: de Vogezen en het Zwarte Woud. Zulke blokgebergten aan weerszijden van een riftvallei worden riftschouders genoemd.
Volgens de platentektoniek bewegen bij een riftvallei twee platen uit elkaar. Als deze beweging doorzet verandert de riftvallei in een oceaan. De riftschouders bevinden zich nog steeds aan weerszijden. Dit is de reden dat langs veel passieve marges middelgebergten te vinden zijn. Een voorbeeld van een dergelijk blokgebergte is het Scandinavisch Hoogland.

Lijst van gebergten. Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu.
ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, ALS HET WOORD BESTAAT, IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Een gebergte is een verzameling vrij aaneengesloten bergen
*
De geologische term orogeen omvat niet alleen gebergten
maar ook vroegere gebergten die door erosie topografisch
niet meer te duiden zijn als gebergte en alleen
aan patronen en
*
Gebergten ontstaan door het proces van gebergtevorming,
*
Door continentale collisie, de botsing van aardplaten, kunnen gebieden
*
Gebieden met een hogere topografie kunnen ook ontstaan
*
Over het algemeen zal een gebergte gevormd door continentale collisie
een asymmetrische structureel geologische structuur laten zien,
terwijl een gebergte dat door vulkanisme
*
Continentale collisie of continent-continent collisie
(collisie betekent botsing) is het proces dat in de
platentektoniek optreedt als twee continenten tegen elkaar
*
Een hooggebergte is een gebergte met een gemiddelde
topografische hoogte vanaf 2000 meter. Een belangrijk kenmerk
*
Een middelgebergte is een gebergte met een gemiddelde
topografische hoogte
*
Laagland is een gebied lager dan 200 meter boven NAP,
dat zich meestal bevindt nabij zeeën, meren en oceanen
*
Door het omhoogkomen van de aardkorst terwijl er tegelijkertijd
afschuiving plaatsvind, ontstaat er een
*
Een groep aan elkaar zittende bergen of bergketens wordt een
*
Verreweg het meeste magma is te zwaar om ver omhoog te komen;
het blijft steken in magmakamers onder de aardkorst.
Dit proces wordt
*
Als een rij toppen een aan elkaar vast zit wordt het een
*
De zones aan weerszijden van de kern van een plooiingsgebergte
worden gevormd door over elkaar geschoven eenheden,
*
Afschuivingen zijn een gevolg van uitrekking van de
*
Een gebergte dat bestaat uit plooien en breuken noemt men een
*
Gebergten liggen vaak parallel naast elkaar of in elkaars verlengde.
Ze vormen samen een
*
De hoogte van voet tot top van een berg wordt de
*
Vulkanische gebergten ontstaan op plekken waar in de aardmantel