WIND EN NEERSLAG

Invuloefening!

Stijgingsregens: door de opwarming van het aardoppervlak door de zon zal de lucht erboven ook opwarmen. Warme lucht wilt opstijgen en beweegt zich dus omhoog, koelt weer af en er ontstaat neerslag. Stijgingsregens komen veel voor boven de evenaar, vandaar dat je daar ook de tropische regenwouden hebt. Zie video. Klik hier.

Stuwingsregens: als de wind op zijn weg een berg tegenkomt dan moet hij of er langs of er overheen. Als de wind voor het tweede kiest gaat hij wederom de hoogte in. De lucht koelt af en het gaat regenen. Dit regenen gebeurt meestal aan de loefzijde van de berg (de zijde waar de wind vandaan komt). Aan de andere zijde de lijzijde is het meestal erg droog, doordat alle waterdamp aan de loefzijde al is verdwenen. Zie video. Klik hier.

Frontale regens: regen die ontstaat bij fronten. Plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen. Deze frontale regens zie je vaak bij ons, in West-Europa. Warme lucht uit het zuiden trekt naar het noorden en botst tegen koude lucht. Op het punt waar de warme en koude lucht elkaar raken, ligt het front. De koude lucht is zwaar en dwingt de warme lucht om op te stijgen. Maar, als de warme lucht opstijgt, koelt hij af, en dan ontstaat er een brede wolkenband. Het begint te regenen - en het blijft regenen - tót het front voorbijgetrokken is.

Regen (video). Klik hier.

Waterdamp
Ongeveer 90 procent van de waterdamp is afkomstig van de oceanen. Het water verandert van vloeistof in gas (waterdamp) door verdamping. Watermoleculen zijn polair, hebben tegengestelde elektrische ladingen en daardoor ondanks hun beweging met elkaar verbonden. Door verwarming gaan de moleculen in water sneller bewegen. Bij een bepaalde snelheid kunnen sommige moleculen zich van elkaar losrukken en in de vorm van gas (waterdamp) ontsnappen. Des te meer water er wordt verwarmd, des te groter de hoeveelheid waterdamp.

Condensatie
Lucht kan slechts een bepaalde hoeveelheid waterdamp bevatten, die afhangt van de temperatuur van de lucht. Hoe warmer de lucht, des te meer waterdamp zij kan opnemen. Wanneer de lucht niet méér waterdamp kan bevatten, heeft zij haar verzadigingspunt bereikt. De waterdamp in de lucht begint te condenseren, dat wil zeggen in vloeistof over te gaan. De temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren noemt men het dauwpunt. Als condensatie plaatsvindt nabij het oppervlak zullen de watermoleculen op allerlei uitsteeksels aan elkaar klitten en kleine druppeltjes vormen die samen dauw worden genoemd. Ligt de temperatuur aan het oppervlak onder het vriespunt (of ligt het dauwpunt onder de 0° C), dan verandert de waterdamp direct in ijskristallen. Dit is een proces dat sublimatie heet. Als de dauw ontstaat voordat de temperatuur onder nul daalt, zullen de druppeltjes later bevriezen. Beide soorten ijsvorming worden rijp genoemd, de laatste soms ook wel 'ruige rijp'. Onder bepaalde omstandigheden kunnen druppeltjes waterdamp in de lucht vloeibaar blijven hoewel hun temperatuur al onder het vriespunt ligt. Deze onderkoelde druppeltjes zullen direct bevriezen bij aanraking met een oppervlak waarvan de temperatuur onder het vriespunt ligt. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer onderkoelde regendruppeltjes op bevroren oppervlakken vallen.

Minuscule Deeltjes
Als de atmosfeer alleen uit gas bestond, zou er boven de grond geen condensatie kunnen plaatsvinden omdat er niets was waarop de waterdamp kon condenseren. In werkelijkheid zit de lucht echter vol met microscopisch kleine, zwevende deeltjes, zoals stofdeeltjes (uit de natuur of door luchtvervuiling) en kristalletjes zeezout. Op deze condensatiekernen kan de waterdamp condenseren. Wanneer de condensatie vlak boven de grond plaatsvindt, ontstaat er mist. Gebeurt het op grotere hoogte, dan ontstaan er wolken. Eigenlijk gaat het om hetzelfde proces: mist is niets anders dan een wolkenlaag die het aardoppervlak raakt.

Absolute Vochtigheid en Relatieve Vochtigheid
De hoeveelheid waterdamp in de lucht wordt uitgedrukt in luchtvochtigheid. De absolute vochtigheid is een maat voor het volume waterdamp in een bepaalde hoeveelheid lucht bij de gemeten temperatuur. Aangezien de hoeveelheid die de lucht kan bevatten, toeneemt met de temperatuur, gebruikt men liever de relatieve vochtigheid. Deze wordt uitgedrukt in procenten van de hoeveelheid waterdamp die nodig zou zijn om de lucht bij de betreffende temperatuur verzadigd te maken. Verzadigde lucht heeft per definitie een vochtigheid van 100 procent. Een relatieve vochtigheid van 75 procent wil zeggen dat de lucht driekwart van zijn maximale hoeveelheid waterdamp bevat. Als de hoeveelheid waterdamp constant blijft, neemt de relatieve vochtigheid bij het stijgen van de temperatuur af. Een hoeveelheid lucht van 11,4° Celsius die 10,7 kubieke centimeter waterdamp per kubieke meter bevat, heeft een relatieve vochtigheid van 100 procent. Bij een stijging tot 24,2 ° Celsius bedraagt de relatieve vochtigheid 50 procent, omdat de lucht dan nog maar de helft aan waterdamp bevat die hij theoretisch zou kunnen opnemen, namelijk 24,1 kubieke centimeter per kubieke meter.


Soorten neerslag (video). Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
Vul de gaten in. Druk dan op de toets "Controleer" om je antwoorden te controleren. Gebruik wanneer aanwezig, de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen, wanneer je het lastig vindt om een antwoord te geven. Je kan ook op de "[?]"-knop drukken om een aanwijzing te krijgen. Let wel: je verliest punten, wanneer je hints of aanwijzingen vraagt!

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, ALS HET WOORD BESTAAT,TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"

DE WINDEN: warm, koud, droog, vochtig

Het tweede klimaatelement is de WIND

De wind is een luchtstroom. De lucht verplaatst zich in de dampkring van een gebied met hogere druk naar een gebied met lagere druk. Op het noordelijk halfrond zal de lucht in een hogedrukgebied zich in dezelfde richting bewegen als de wijzers van een horloge. Binnen een lagedrukgebied gebeurt dat in tegengestelde richting.

De windroos geeft de windrichting aan. Indien men dag en nacht gedurende een jaar de windrichtingen aantekent, bekomt men een windroos die de overheersende windrichting aangeeft. Zie bijgevoegde windroos die de windrichtingen voor Ukkel (België) aangeeft.



Het is duidelijk dat de windrichting erg veranderlijk is, maar dat de zuidwestenwinden overheersen. Op een kaart wordt de overheersende windrichting door een pijltje weergegeven. Ook de luchtdruk kan men aflezen. Daarvoor gebruikt men de getekende isobaren. Dat zijn lijnen die alle punten met dezelfde gemiddelde luchtdruk verbinden.

Warme of koude en droge of vochtige wind. Als zich een luchtstroom verplaatst van het hogedrukgebied boven Spanje naar het lagedrukgebied boven de Britse Eilanden, dan komt deze zuidwestenwind uit de Atlantische Oceaan en is dus een zeewind. Daar hij een zuidelijke oorsprong heeft, is hij in de winter zacht en in de zomer warm. Indien de wind komt uit noordoostelijke tot oostelijke richting spreekt men van een landwind van polaire oorsprong. In de winter doet deze koude wind de temperatuur beneden het vriespunt dalen. In de zomer zorgt deze oostelijke landwind voor helderblauwe hemels en grote hitte. Een zeewind is vochtig en een landwind is droog.

Wervelwind
Is een verzamelnaam voor allerlei windhozen (kleinschalig) en tropische depressies (grootschalig). Bij deze term ligt dus, ongeacht de schaal, de nadruk op de wervelende beweging. Tornado is de lokale naam van een windhoos in Noord-Amerika maar wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in Europa. Windhoos en tornado zijn synoniemen. Meer uitleg. Klik hier.

Tropische cyclonen
Dit zijn niet-frontale tropendepressies met windsnelheden van 12 Bft. Vanaf 9 Bft spreekt men over een tropische storm.
Tropische depressies met orkaankracht hebben verschillende lokale namen: Typhoons (Grote Oceaan), Baguio's rond de Filippijnen, Hurricanes of orkanen (VS-Caraïben), Cyclonen (Indische Oceaan) en Willy-Willies in Australië. Meer uitleg. Klik hier.

Stormdepressie
Is een depressie met winden van 9 Bft of meer (9 Bft betekent op 10 meter hoogte over 10 minuten een gemiddelde windsnelheid van 75 km/u). Officieel spreekt men van storm vanaf 9 Bft. Op land wordt officieus van storm gesproken bij rukwinden boven 100 km/u (maar dit geldt niet tijdens buien zoals bij zomeronweer). Stormdepressies in onze gematigde streken op zee kunnen uitzonderlijk ook orkaankracht halen (uiterst zelden en zeer tijdelijk ook op land).

Stormvloed
Is een combinatie van stormwind en hoogtij. De stormvloed is extra groot bij springtij. Dan is het verschil tussen laag en hoog tij extra groot en komt het water hoger dan normaal. Dit springtij doet zich tweemaal per maand voor, namelijk bij nieuwe en volle maan. Ook tweemaal per maand is er slechts een klein verschil tussen laag en hoog tij. Dit doet zich voor bij het eerste en het laatste kwartier en noemt men dood tij. In de periode rond het begin van de lente of de herfst kan het springtij extra hoog zijn. Dan bevindt de zon zich in het evenaarsvlak of equatorvlak (Het vlak loodrecht op de aardas dat door het middelpunt van de aarde gaat heet het equatorvlak.) van de aarde en zo is haar invloed op het getij groter. Omdat ook andere factoren een rol spelen, is dit wel niet elk jaar hetzelfde.

Katabatische winden
Algemene term voor winden die een dalende beweging maken langs het reliëf. Omgekeerd spreekt men van anabatische winden = Een wind die ontstaat door lucht langs een helling of bergflank te laten opstijgen. Voorbeelden van katabatische winden zijn.
De dalwind is een warme wind, die overdag vanuit het dal bergopwaarts waait. Hij ontstaat doordat de lucht aan de grond in het dal overdag door de zon sterker wordt verwarmd dan de lucht daarboven. De warme lucht stijgt op langs de berghellingen.
De valwind. Klik hier.

Valwind
Algemene term voor een dalende wind. Een valwind kan zowel warm (bv. Föhn) als koud (bv. Bora) zijn. Hij is niet noodzakelijk reliëfgebonden want allerlei hevige rukwinden gekoppeld aan buien noemt men ook valwinden. Meer uitleg. Klik hier.

Voor meer uitleg, klik op WIND-1 .

Voor dagelijkse windvoorspelling, klik op WINDKAARTEN België

Bijzondere winden.

Ábrego - is een zuidwestelijke, lauwwarme en enigszins vochtige wind, afkomstig uit Afrika. De wind waait voornamelijk in de herfst en in het voorjaar en is typisch voor Andalusië.

Barber - noordelijke wind uit de Golf van St. Lawrence. Lokale wind in Canada. Het is een hevige blizzard. De naam betekent barbier, ofwel kapper. Dat heeft alles te maken met de harde sneeuwkristallen die in die stormwinden met zeer koude continentaal polaire lucht (cPL) op de huid erg pijnlijk aan kunnen komen.

Bora - noordoostelijke wind vanuit Oost-Europa naar Italië.

Buran - noordoostelijke wind die over Siberië en andere delen van Rusland en Centraal-Azië waait.

Chinook - oostelijke wind vanuit de Rocky Mountains.

Chocolatero - noordelijke wind in het gebied rond de Golf van Mexico.

Etesian - noordwestelijke wind vanuit Griekenland. De Etesian (Griekenland) en Meltemi (Turkije) zijn sterke noordelijke winden in en rond de Egeïsche Zee. Ze komen vooral voor in de periode half mei tot half september. In deze periode is het in de regio vaak erg heet en is wordt de sterke en vrij droge wind als aangenaam ervaren. Meestal ontstaan ze in de loop van de dag en nemen weer af in de nacht, maar het komt voor dat ze een aantal dagen zonder stoppen doorblazen. Voor zeilboten zijn de winden erg verraderlijk. Ze verschijnen in zonnig weer en nemen zonder duidelijk aankondiging snel toe in kracht. Soms halen ze 7-8 Bft. en dit heeft dan grote consequenties voor de aanwezige luxe jachten, maar ook de veerboten tussen de eilanden. Ook bij bosbranden is deze wind zeer vervelend. Bosbranden kunnen zich bij een wind van 7 Bft. razendsnel uitbreiden.
In de zomerperiode ligt er vanwege de hitte een uitgestrekt lagedrukgebied boven het zuidwestelijke van Azië. De winden waaien uit een richting tussen noordwest en noordoost, enigszins afhankelijk van de precieze ligging van de druksystemen en van locale topografie.

Föhn - warme, droge wind die vaak aan de noordzijde van de Alpen waait.

Ghibli - zuidelijke wind in Libië.

Gregale - noordoostelijke wind vanuit Griekenland.

Harmattan - droge, stoffige wind ten zuiden van de Sahara in de richting van de Golf van Guinee tussen november en maart.

Marin - zuidoostelijke wind vanaf de Middellandse richting Frankrijk.

Levanter - oostelijke wind over Gibraltar.

Libeccio - zuidwestelijke wind richting Italië.

Mistral - noordwestelijke wind vanuit Midden-Frankrijk richting Middellandse Zee.

Moesson - zeer vochtige zeewind die in de regentijd voorkomt in tropische gebieden.

El Pampero - westelijke of zuidwestelijke wind die gevormd wordt in Antarctica en stroomt naar de pampa's van Patagonië door naar noordelijk Argentinië en Uruguay, en zo naar Paraguay.

Passaat - oostelijke wind over het tropische deel van de Stille Oceaan.

Poniente - noordwestelijke wind over Gibraltar.

Samoem - (ook: samoen, simoom en samyel, naar het Arabische 'samm') is een hete, droge wind in het westelijk gedeelte van Azië, vooral in Arabië en langs de kust van de Perzische Golf. Hij voert veel woestijnzand mee, dat de hemel rood of geel kleurt en wordt zeer gevreesd. Gewoonlijk blijft hij twee of drie dagen waaien.

Santa Ana - een warme, droge wind in Californië vanuit de Rocky Mountains en de Sierra Nevada.

Sirocco - zuidelijke wind vanuit Afrika naar Europa (Frankrijk).

Soechovej - droge, hete wind met een lage relatieve luchtvochtigheid die voorkomt in steppegebieden, halfwoestijnen en woestijnen.

Tramontana - droge, koude en sterke wind in de regio Languedoc-Roussillon.

Terral - droge, hete noordenwind uit de binnenlanden van Spanje. Komt vooral voor aan de kust van Zuid-Spanje die omringd wordt door bergen, en dan met name in de provincie Málaga. 'Terral' komt niet alleen in de zomer voor (de warme variant), er bestaat ook een wintervariant die juist een koude bries veroorzaakt.

Vendaval - zuidwestelijke wind over Gibraltar.
   2      8      afkoeling      Atlantische      drukverschil      hoge      ijsklompjes      lage      lijzijde      loefzijde      meer      met      omhoog      oppervlaktewater      planten      regenachtig      Rusland      stuwingsregens      tegen      uitdrogen      verdamping      vochtige      waterdamp      westelijke      windroos      zuidoostenwinden   
De wind waait van een gebied met luchtdruk naar een gebied met luchtdruk.
(Bij het oppompen van een fietsband pers je de lucht samen in de band zodat er een hogere druk ontstaat dan buiten de band. Duw je nu het ventiel in, dan suist de lucht met kracht naar buiten.)
In België geeft een lage luchtdruk meestal weer. In een lagedrukgebied waait de wind wijzerzin en in een hogedrukgebied waait de wind wijzerzin.
(Die tegenwijzerzin voor lagedrukgebieden geldt voor het noordelijk halfrond.)
Ukkel krijgt overwegend zuidwesten winden. Die wind komt er maal meer voor dan de oostenwind, en maal meer dan die uit het noorden.
(Zuidwestenwinden in Europa zijn zacht en vochtig. De oostenwind in Europa waait vanuit Rusland en is in de zomer heet en droog. De noordenwind in Europa waait vanuit het noordpoolgebied. In de winter brengt hij koude vochtige lucht met vaak sneeuw.)
Op een kan men de overheersende windrichtingen gedurende een jaar aflezen. Op de windroos van België zijn de noordenwinden en de het minst aanwezig.
(Een zuidwestenwind brengt zacht en soms vochtig weer.)
Een zuidwestenwind in België komt vanuit de Oceaan en Afrika.
(Afrika is een warm continent.)
De westenwinden in België komen vanover de Atlantische Oceaan en brengen veel lucht mee.
(In België waaien veel winden uit Z.W., W. en N.W. richting. Zij waaien vanover de Atlantische Oceaan of vanuit de Noordzee en brengen dus veel regen.)
Boven de oceaan is er veel en vorming van wolken. Als de isobaren dicht tegen elkaar liggen is het groot. Een oostenwind in België komt vanuit .
(Een oostenwind brengt droog en koud weer in de winter.) De lucht is vochtig omdat er inzit.
(Als men in een gesloten kamer water kookt zal er na verloop van tijd waterdamp ontstaan die tegen de koude ruiten condenseert.)
Die waterdamp is niet alleen afkomstig van de verdamping van het zeewater, maar ook van de (groen), de bodem en van het .
(In de lessen Biologie hebben we geleerd dat de planten veel waterdamp in de lucht brengen via de huidmondjes. Door ontbossing verdampt er meer water uit de bodem, daalt het grondwater en vloeit het regenwater sneller af naar de rivieren. Klei- en leembodems bevatten veel water. Een zandbodem bevat weinig water. Warme gebieden met veel meren zoals in het Breukengebied in Afrika verdampen veel water. In het Amazonegebied - Zuid-Amerika - is er veel oppervlaktewater en is het klimaat warm. Dus veel verdamping. Lucht kan eveneens opstijgen als een warme luchtmassa boven een koude heenschuift. Dat gebeurt bij fronten. Zij brengen veel regen.)
Condensatie van waterdamp gebeurt door van de lucht.
(In de hogere luchtlagen is het veel kouder dan aan het aardoppervlak. Om de 200 m daalt de temperatuur met ongeveer 1 graad Celsius.)
Wolken bestaan uit waterdruppels en .
(Waterdruppels kunnen ook sneeuwvlokjes worden. In de Ardennen zijn er meer sneeuwdagen dan in Vlaanderen. In onweerswolken ontstaan vaak hagelkorrels. Soms kunnen de hagelkorrels zo dik als een duivenei zijn.)
In België regent het vooral als de wind uit sector waait en als de luchtdruk laag is.
(Westenwinden waaien van over de oceaan en brengen dus veel regen mee. Koude en warme fronten brengen steeds veel regen. België kent vaak gedurende weken een sliert van lagedrukgebieden. Een opeenvolging van lagedrukgebieden brengt vaak veel slecht weer mee.)
De windzijde van een gebergte krijgt neerslag omdat de lucht er gestuwd wordt en er dus condensatie optreedt. De windzijde van een gebergte noemt men ook de . De loefzijde is steeds regenrijk. De westkust van Noorwegen is een loefzijde. De van een berg is droog. De wolken dalen en er is dan minder condensatie. Ontbossing op grote schaal doet de bodem . Het reliëf verplicht de lucht die uit het westen komt te stijgen, waardoor hij afkoelt en de meegevoerde waterdamp condenseert. Men spreekt dan van .
(Winden uit het oosten van Europa zijn droog en heet in de zomer en droog en koud in de winter.)