Planologie is de wetenschappelijke reflectie op de ruimtelijke planning. Deze twee disciplines vormen samen het vakgebied van de
ruimtelijke ordening. In de praktijk bestaat er vaak verwarring omtrent deze drie begrippen, en worden dan ook vaak door elkaar gebruikt. De term planoloog is niet beschermd, en in principe mag eenieder zich planoloog noemen. Echter, de zuivere planologie is een wetenschappelijke discipline die theorieën, methodiek en reflectie biedt aan de alledaagse ruimtelijke planning.
DefinitieEr bestaat veel discussie omtrent de definities van planologie, ruimtelijke planning en ruimtelijke ordening. Planologie is namelijk een wetenschap die de samenleving een spiegel voor houdt en constant in ontwikkeling is, en dus zelf ook voortdurend verandert van betekenis.
De definitie van ruimtelijke ordening luidt: "Ruimtelijke ordening omvat het zoekproces voor de ruimtelijke inrichting van een veranderende samenleving en het maken van keuzes hoe en waar functies tot hun recht komen, vooral met het oog op lange(re) termijn ontwikkeling, inclusief de reflectie daarop." Slechts het laatste zinsdeel van deze definitie slaat op de daadwerkelijke planologie, namelijk de wetenschappelijke reflectie op de ruimtelijke planning.
De definitie van ruimtelijke planning luidt derhalve: "De systematische voorbereiding van beleidsvormende en uitvoerende handelingen, die gericht zijn op het bewust interveniëren in de ruimtelijke orde en op het organiseren van deze interventies."
De definitie van planologie luidt dan: "Planologie is de wetenschappelijke discipline, waaruit de ruimtelijke planning haar theorieën, methoden en technieken, maar ook - niet onbelangrijk - haar reflectie put."
Planologie kijkt naar de inrichting van de ruimte, de ruimtelijke ordening, en hoe deze met beleid kan worden verbeterd.
Planologen stellen bijvoorbeeld
bestemmingsplannen,
structuurvisies of
tracébesluiten op.
Planologie heeft te maken met
sociale geografie,
economie,
milieukunde,
verkeers- en vervoerskunde,
planeconomie en zelfs met
psychologie en
sociologie. Planologie maakt gebruik van onder meer
cartografie (zie ook
Geografisch informatie systeem),
ecologie,
hydrologie,
bodemkunde,
demografie,
statistiek en
sociologie. Planologen kunnen in dienst zijn van de overheid, bedrijven, gemeenten, provincies,
architecten,
stedenbouwkundigen,
adviesbureaus en belangenorganisaties.
Bij het nemen van beslissingen over inrichting van ruimte gaat het, zeker in een klein en dichtbevolkt land als
Nederland, vaak om de vraag: Is het wenselijker te kiezen voor economische groei of voor milieubelangen? Leefbaarheid en de noodzaak van economische ontwikkeling zijn vaak strijdig met elkaar. Voorbeelden hiervan zijn de veel bediscussieerde aanleg van de
HSL-Zuid, de
Betuweroute, de uitbreiding van de luchthaven
Schiphol en de aanleg van de door
Rotterdam zo gewenste
Tweede Maasvlakte.
Ook moeten er keuzes gemaakt worden voor wonen, werken,
recreatie of
verkeer. Allerlei partijen hebben verschillende belangen en worden in het onderzoeks- en beslissingsproces vaak vertegenwoordigd door belangengroepen en lobbyisten.
Andere vraagstukken waar planologen zich mee bezig kunnen houden zijn groenbehoud, de verdeling of herverdeling van
landbouwgronden,
milieubeheer, stadsontwerp, de noodzaak en inrichting van
bedrijfsterreinen,
monumentenzorg.
Subdisciplines zijn de technische planologie, vervoersplanologie en de
groene planologie.
GeschiedenisDe term planologie is in 1929 geïntroduceerd door J.M. de Casseres in een artikel in
De Gids. De rol van de planoloog is in de loop van de tijd aanzienlijk veranderd. Tot de jaren 60 hield hij zich voornamelijk bezig met het intekenen (net als de stedenbouwkundige) van plannen. Vanaf de jaren 60 is de rol echter steeds meer verschoven naar het participeren in het planningsproces en het opstellen van plannen voor het ruimtelijke beleid op verschillende schaalniveaus. Het topjaar voor de planoloog was 1966 toen met de komst van de tweede Nota op Ruimtelijke Ordening een globaal plan werd opgesteld voor Nederland dat uitging van scenario's van een Nederland dat in het jaar 2000 ongeveer 20 miljoen inwoners zou tellen. Later (in de derde Nota) toen bleek dat dit scenario geen werkelijkheid ging worden, nam de invloed van de planologie licht af.
Planologie als wetenschappelijke disciplinePlanologie wordt in Nederland op een aantal universiteiten gedoceerd. De Universiteit Utrecht, de Universiteit van Amsterdam, de Rijksuniversiteit Groningen, Wageningen Universiteit en de Radboud Universiteit Nijmegen geven het vak. Daarbij moet vermeld worden dat in Utrecht, Groningen, Amsterdam en Nijmegen de discipline in de volledige bachelorfase onderdeel is van de studie Sociale Geografie en Planologie. Aan de Groninger faculteit wordt ook de opleiding Technische Planologie gedoceerd, met meer aandacht voor weg- en waterbouwkunde en bouwtechniek. Ook op een aantal hbo-scholen, waaronder Saxion te Deventer, Breda University of Applied Sciences en de HRO te Rotterdam, doceert men planologie.
Theorie van de ruimtelijke planningEr bestaan acht procedurele
theorieën voor ruimtelijke planning die de theoretische basis vormen voor hedendaagse planningprocedures, namelijk:
- Rationele planning oftewel blauwdrukplanning, gerelateerd aan de rationelekeuzetheorie
- De incrementele benadering
- Transactieve planning
- Communicatieve planning
- Advocacy planning
- Equity planning. Gelijkheid betekent dat men, terwijl men werkt aan het duurzamer maken van onze steden, er ook voor zorgen dat alle groepen toegang hebben tot de middelen en kansen die nodig zijn om de kwaliteit van hun leven te verbeteren.
- Radicale planning is een vorm van stadsplanning die de ontwikkeling op een rechtvaardige en op de gemeenschap gebaseerde manier wil beheren. De belangrijkste tekst voor de radicale planningsbeweging is Foundations for a Radical Concept in Planning (1973), door Stephen Grabow en Allen Heskin.
- De humanistische of fenomenologische benadering
VerstedelijkingVerstedelijking of urbanisatie is de geleidelijke uitbreiding van intensief bewoonde gebieden, als gevolg van
bevolkingsgroei en veranderingen in het levenspatroon van de bevolking. De mate van verstedelijking wordt uitgedrukt in de
urbanisatiegraad. Sinds de 21e eeuw leeft voor het eerst de meerderheid van de
wereldbevolking in een
stad. De voedselvoorziening wordt daarmee verzorgd door een steeds kleiner deel van de bevolking, wat de kwetsbaarheid van de voedselbevoorrading vergroot. Daarnaast neemt de arbeidsreserve af die in het verleden snelle economische expansies mogelijk maakte. De verhoogde
levensstandaard vergroot de
ecologische voetafdruk.
Zie Verstedelijking in de wereld.
Klik hier.
Geschiedenis en oorzaken
Hoewel er ook in het verre verleden al zeer grote steden bestonden - zoals
Rome rond 100 n.Chr. met 650.000 inwoners - kon pas ten tijde van de
industriële revolutie de grote groei van de steden beginnen. Betere
landbouwtechnieken lieten toe met minder mankracht grotere opbrengsten te realiseren, waardoor meer mensen buiten de landbouw tewerkgesteld konden worden. Dankzij ontwikkelingen binnen het domein van
vervoer werden de steden minder afhankelijk van hun directe omgeving, want het voedsel voor het groeiende aantal stedelingen kon van grotere afstand aangevoerd worden. Tegelijkertijd eisten fabrieken steeds meer arbeiders. Verstedelijking was dus zowel het gevolg als de oorzaak van de industriële revolutie.
Van de totale bevolking leefde rond 1900 zo'n 225 miljoen mensen in steden, 12 tot 15 procent. Tegen 1950 lag dit rond de 30 procent en rond 2000 was dit met een kleine drie miljard mensen bijna de helft. Tegen 2030 zal de stedelijke bevolking 60% van de wereldbevolking bedragen. Deels bestond deze groei uit migratie vanaf het platteland, maar sinds de
sanitaire revolutie waren steden in staat te groeien door een eigen
geboorteoverschot. De
levensverwachting in de steden werd in een aantal gevallen ook hoger dan op het platteland, een groot contrast met vroeger tijden. Rond 1750 reduceerde de sterfte in bijvoorbeeld
Londen de bevolkingsgroei met de helft.
Deze verstedelijking begon in de
westerse wereld. Daar werd het eerste stadium van verstedelijking tegen de jaren 30 tot 50 van de 20e eeuw voltooid. Het westen werd gevolgd door de
Sovjet-Unie en
Latijns-Amerika. In sommige Latijns-Amerikaanse landen is zij bijna voltooid, in andere Latijns-Amerikaanse en
Aziatische landen is zij nog volop in gang, met als gevolg
krottenwijken waarin vroegere boeren in de hoop op beter leven komen wonen. In
China stimuleerde de overheid het platteland, maar na 1980 vond daar de grootste en snelste verstedelijking ooit plaats. In veel Afrikaanse landen is de verstedelijking nog niet begonnen.
GevolgenOver de gehele wereld ontstonden steden met soms tientallen miljoenen inwoners. Het leven in de stad vergde andere
omgangsvormen dan die in
dorpen en had daarmee een grote invloed op alle facetten van het dagelijks leven. In plaats van traditionele plattelandsgezinnen, waar meerdere generaties onder één dak woonden, kwam er een gezin bestaande uit een man, zijn vrouw en hun kinderen. Dat heeft ook in meer
individualisme geresulteerd, doordat familiebanden losser werden. Persoonlijk vertrouwen kon niet meer aan de basis staan, waarmee een groter beroep werd gedaan op het rechtssysteem, politie en opvoeding. Reacties daarop varieerden van de vorming van
straatbendes tot
buurtverenigingen. Hoewel op veel van de stadsproblemen nog geen bevredigend antwoord is gevonden, had het stadsleven dusdanig veel voordelen dat het mensen aan bleef trekken. Oorzaken daarvan lagen bij werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en
uitgaansleven.
Waar kinderen op het platteland nog bij kunnen dragen in het dagelijks onderhoud door bijvoorbeeld het hoeden van dieren, geldt dit in de stad in veel mindere mate, terwijl meisjes in steden meer kans op onderwijs hebben. Dit alles stimuleerde een geboortedaling die zich rond 1970 zo ver had doorgezet in
Duitsland en
Japan dat het
geboortecijfer dermate laag werd dat de bevolking kromp. Na 1980 was dit ook het geval in
Rusland en de
Oekraïne. Mogelijk worden steden door deze trend opnieuw demografische zwarte gaten, deze keer niet door een hoog
sterftecijfer, maar door een laag geboortecijfer.
SuburbanisatieToch wil het niet zeggen dat de verstedelijking in Europa en Amerika sinds de jaren vijftig gestopt is. Na het eerste stadium komt het tweede, dat onder de naam
suburbanisatie bekend is, van suburb, Engels voor buitenwijk. Nu gaat de mensenstroom in de andere richting. Mensen willen uit de stad om
gebrek aan ruimte,
lawaai,
luchtvervuiling en dergelijke te ontvluchten (stadsvlucht). Hoewel mensen dus ogenschijnlijk buiten de stad gaan wonen, is dit proces ook een resultaat en een onderdeel van verstedelijking, want de voorstadsinwoners zijn zeker geen plattelandsmensen van vroeger. Ze doen niet aan landbouw (hoogstens een tuintje met wat bloemen) en ze zijn nog steeds afhankelijk van de stad, die hen "bedient" op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en cultuur.
Gevolgen voor het milieuVerstedelijking lijkt op het eerste gezicht slecht te zijn voor het milieu. Men ziet veel verkeer, asfalt, productie van fijnstof, en relatief weinig groen. Echter als het effect van verstedelijking op het milieu beschouwd wordt vanuit een relatief perspectief, dan wordt duidelijk dat het tegenovergestelde waar is. In stedelijke gebieden is per inwoner de hoeveelheid asfalt, het aantal personenauto's en de oppervlakte bebouwd terrein aanzienlijk lager dan in niet-stedelijke gebieden. In nevenstaande figuur is de relatie te zien van de individuele impact van inwoners van Nederlandse gemeentes op het milieu en stedelijkheid. Verstedelijking heeft vaak nadelige gevolgen voor de
waterhuishouding in een gebied. De
neerslag die er valt, kan niet langer in de
bodem infiltreren en komt versneld tot afstroming in de
rivieren en
beken die het gebied doorkruisen. Die krijgen daardoor te maken met hogere
debieten, waardoor de kans op
overstromingen en
dijkdoorbraken in de benedenloop van die wateren groter wordt.
TriviaOm de graad van economische ontwikkeling te meten in de
middeleeuwen wordt de urbanisatie als graadmeter gebruikt bij gebrek aan economische statistieken. Verstedelijking was immers alleen mogelijk, indien op het platteland een economisch overschot werd geproduceerd.