Begrippenlijst Geologie 8

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


Een geul Watererosie is een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en stromend water worden losgemaakt en getransporteerd, hetzij laagsgewijs over een grote oppervlakte, hetzij geconcentreerd in 'rills' of geulen. Dit leidt onder meer tot een afname van de bodemkwaliteit en -productiviteit, maar ook tot belangrijke schade door modderoverlast in stroomafwaarts gelegen (woon)gebieden. Wanneer kale aarde op een heuvel ligt en het regent, dan stroomt met het water grond langs het oppervlak naar beneden. Wanneer die grond beplant is, wordt de grond door de begroeiing vastgehouden. Ook krijgt het water minder kans om af te stromen, aangezien het nu beter in de grond kan infiltreren.



Een gidsfossiel is een fossiel dat gebruikt kan worden om een gesteentelaag te dateren. Het gebruik van gidsfossielen is gebaseerd op de aanname dat verschillende gesteentelagen die dezelfde fossielen bevatten in de zelfde periode zijn afgezet. Een goed gidsfossiel is makkelijk identificeerbaar en afkomstig van een diersoort of een plantensoort die een grote verspreiding kende gedurende een korte periode. Hoe korter een bepaalde soort leefde, hoe preciezer een gesteentelaag gedateerd kan worden. Voor het Cambrium zijn trilobieten de belangrijkste gidsfossielen, voor het Ordovicium en het Siluur worden ook graptolieten gebruikt en voor de periode van het Devoon tot het Krijt vaak ammonieten.


Extra uitleg over glaciaal proces! Klik hier.
Extra uitleg over glaciaal tijdperk! Klik hier.
Extra uitleg over glaciaal sediment! Klik hier.

De geothermische dieptemaat is de diepte waarop de aardkorst 1 graad Celsius warmer wordt en is daarmee de temperatuurgradiënt van de aardkorst. Een dergelijke opwarming vindt gewoonlijk iedere 33 meter plaats, waarbij men op grond hier van ook vaak een gradiënt van 3 °C per 100 meter aangeeft. Er treden echter aanzienlijke afwijken van dit gemiddelde op, bijvoorbeeld in de Schwäbische Alb met 11 meter of in Zuid-Afrika met 125 meter. Deze afwijkingen zijn in het bijzonder afhankelijk van de plaatselijk variërende mineralogie, geologie, gemorfologie en in het bijzonder vulkanische activiteit. De hogere temperaturen worden veroorzaakt door een hogere warmtestroom naar de oppervlakte. De warmte in het binnenste van de aarde is voor 70 procent afkomstig van radioactieve vervalsprocessen in de aardmantel en aardkern en voor 30 procent uit de opstijgende restwarmte uit de tijd dat de aarde ontstond. De geothermische dieptemaat is bijvoorbeeld voor geothermie maar ook voor iedere vorm van diepboring van belang. In vulkanisch actieve gebieden is ze bijzonder klein, waarbij het echter in de buurt van subductiezone's op grotere diepte ook tot een omkering van de temperatuurgradiënt kan komen.


Extra uitleg over gletjers! Klik hier.
Extra uitleg over graniet! Klik hier.

Grind is een erosieproduct, ontstaan uit vast gesteente en wordt meestal door rivieren getransporteerd en afgezet. Grind kan ook op rotskusten ontstaan door de werking van de branding. Grind komt meestal voor in een mengsel met zand. Men kan dan spreken van een grindig zand of een zandig grind. Grind wordt voor allerlei toepassingen gewonnen en gebruikt. In Nederland en België zijn langs de Maas veel plassen ontstaan op plaatsen waar grind met behulp van cutterzuigers is gewonnen. Tegenwoordig wordt grind voornamelijk gebruikt als bestanddeel van beton.




Met grondmorene wordt het sediment bedoeld dat door gletsjers wordt meegevoerd en wordt afgezet als de gletsjer smelt. Grondmorenes bestaan zo uit allochtoon materiaal. Grondmorenes zijn te vinden in onder andere de Utrechtse Heuvelrug, waar ze gekenmerkt worden door keien van Scandinavische granieten en metamorf gesteente. Ze zijn gevormd na het voorlaatste glaciaal, dat tijdens het Saalien heerste. Het materiaal dat als grondmorene wordt afgezet heet keileem.


Extra uitleg over grondsoorten! Klik hier.
Extra uitleg over grondwater! Klik hier.

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Het deel van de zee, dicht bij de kust, waar de golven breken.
*
Een langwerpige verlaging in de bodem ontstaan onder natuurlijke invloeden
zoals erosie en golfwerking.
*
Een fossiel van een soort die kort heeft geleefd in een bepaalde periode over
een groot oppervlak. Daardoor kenmerkend voor die periode.
*
Een afzetting door het ijs.
*
Een grote ijsmassa die op het land is ontstaan door compactie van sneeuw,
en die onder zijn eigen gewicht beweegt.
*
Een stollingsgesteente dat vooral voorkomt op de continenten.
*
Min of meer afgeronde stukjes gesteente die grover zijn dan zand (> 2 mm).
*
Het aan de onderzijde van landijs afgezette materiaal, vooral keileem.
*
Materiaal waaruit de ondergrond bestaat: zand en klei bijv. In dit materiaal
wordt een bodem gevormd.

*
Het water in de ondergrond dat spleten, holten en poriën vult.
*
Een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en
stromend water worden losgemaakt en getransporteerd noemt men
*
Als er sprake is van een verlaging van het terrein door geologische
invloeden spreekt men over een
*
De capaciteit van een bodem om onder wisselende omstandigheden te
functioneren als het gaat om het op peil houden van de kringloop van
voedingsstoffen en van de biodiversiteit.
*
Het snelste type van een naar beneden stromende vloeibare massa.
*
Ouderdomsbepaling van vondsten in zowel de archeologie, de geologie
als de paleontologie noemt men ook
*
De vroegste periode van het era Paleozoïcum.
*
Een bekende klasse uitgestorven geleedpotigen, die in zee
leefden reeds in het Paleozoicum.
*
Fossiele kolonie-vormende dieren die vooral bekend zijn uit het
Paleozoïcum (laat-Cambrium tot laat-Devoon).
*
Een uitgestorven onderklasse van de inktvissen (Cephalopoda).
Het waren zeedieren die wereldwijd in groten getale voorkwamen in het
laat-Paleozoïcum en gedurende het gehele Mesozoïcum. Ze worden als fossiel teruggevonden.
*
Een geologisch tijdperk dat duurde van ongeveer 145 tot 66 miljoen jaar geleden.
Het is de laatste periode van het era Mesozoïcum, het volgt op het Jura
en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum.
*
Een periode in de geologische tijdschaal die duurde van 419,2 ± 3,2 tot 358,9 ± 0,4 miljoen
jaar geleden. Het is onderdeel van het era Paleozoïcum.
Het volgt op het Siluur en wordt opgevolgd door het Carboon.
*
De toename van de temperatuur met de diepte (de temperatuurgradiënt)
in de Aarde of ondergrond.
*
Een gradiënt die beschrijft in welke richting en hoe sterk de temperatuur
op één bepaalde plek het snelst verandert.
*
De tak binnen de aardwetenschappen die zich richt op de systematische
studie van mineralen, hun voorkomen, ontstaan, metamorfose en rol in de geologie.
*
De wetenschap die de vormen van het landschap en de processen die bij he
ontstaan daarvan een rol spelen of hebben gespeeld, bestudeert.
*
Duidt op het fysico-chemische verschijnsel waarbij een isotoop
spontaan wordt omgezet in een ander isotoop.
*
De energie die kan ontstaan door het temperatuurverschil tussen het
aardoppervlak en diep in de aarde gelegen warmtereservoirs.
*
Een zone waar een oceanische aardplaat onder een continentale
of een andere oceanische aardplaat schuift
.
*
De benaming voor door wind, water en/of ijs getransporteerd materiaal.
*
Een etage van de serie Pleistoceen, die duurde van 238 tot 126 ka geleden.
Het is een glaciaal dat werd voorafgegaan door het Oostermeer Interglaciaal
en gevolgd door het Eemien.