Begrippenlijst Geologie 6

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


Werking van de wind op de kust
De vorming van de duinen is gebonden aan een strandvlakte, waar door de golven steeds weer nieuw materiaal wordt aangevoerd. (zie ook zeegang). Dit materiaal wordt gebruikt als bouwmateriaal voor duinen. Het zand moet goed droog zijn wil het kunnen stuiven. Kleiachtige bestanddelen mogen niet voorkomen, daar deze het water vast kunnen houden en daardoor het stuiven kunnen tegen gaan. Het zand van de Noordzeekust voldoet aan deze eis, terwijl het zand aan de wadzijde van de Waddenkust te veel slib bevat, zodat daar geen nagenoeg geen duinvorming optreedt. Algemeen wordt aanvaard, dat bij de vorming van duinen langs de kust planten een actieve rol spelen. Langs de kustlijn werkt de wintervloedlijn, waar allerlei materiaal zoals wieren, drijfhout, plastic en afval zich verzameld heeft, als "zandvanger". Dit aangespoelde materiaal heeft een gunstig milieu zowel wat voedsel- en waterhuishouding als wat microklimaat betreft, zodat er planten als biestarwegras kunnen gaan groeien. Het biestarwegras (pionier) en det helmgras (opvolger van biestarwegras in de successiereeks) zijn in staat door het afgezette zand steeds weer omhoog te groeien en op deze manier het zand vast te houden tegen verdere verstuiving. Wanneer de omstandigheden gunstig blijven wat betreft aanvoer van zand en groeimogelijkheden voor de planten zal uit een reeks van kleine duinen met vegetatie een voorduin of wel strandloper of dwarsduin (duin ligt dwars op de wind) ontstaan. Wanneer door verstoring van de vegetatie door bijvoorbeeld duintafslag, betreding of holen van dieren zoals konijnen een windgat of windkuil ontstaat, vormt zich door verstuiving een andere duinvorm paraboolduin (Een paraboolvormig duin, waarvan de punten naar de richting van de wind wijzen.). Bij verdere vervorming door verstuiving ontstaat een kamduin en tenslotte een streepduin (Langgerekte duinrug die zijn ontstaan dankt aan het feit dat met de wind meegekomen zand door vegetatie werd vastgehouden en zich uitstrekt in de richting waarheen de voor zijn ontstaan verantwoordelijke wind waaide.). De uitgestoven laagte wordt vanaf een bepaalde omvang duinpan of del genoemd. Deze laagtes kunnen zo diep worden, dat het grondwater bereikt wordt en er een meer ontstaat. Dit meer bevat zoet water. Dit water wordt door vele gemeentes in het Westen van Nederland benut als drinkwater.


Nog extra uitleg over duinen. Klik hier.
Nog extra uitleg over het ontstaan van duinen. Klik hier.

Door de schurende werking van een gletsjer verpulverd gesteente dat door de ijsmassa gedeeltelijk meegevoerd wordt. Het materiaal waar een morene uit is opgebouwd is keileem en dit is een mengsel van keien, zand en leem.
Er zijn vier soorten morenes:
  1. Grondmorenes die een 'bed' vormen waarop de gletsjer zich voortbeweegt. Grondmorenes bestaan vaak uit allochtoon materiaal, maar lokale omgewerkte sedimenten kunnen ook voorkomen. In Nederland wordt de term keileem gebruikt voor grondmorene. Deze keileem is bijvoorbeeld te vinden in de provincie Drenthe en langs de flanken van stuwwallen, zoals de Utrechtse Heuvelrug. Ze zijn gevormd tijdens het Saalien, het voorlaatste glaciaal. In de keileem zijn veel zwerfstenen uit Scandinavische te vinden, die bestaan uit granieten metamorf gesteente.
  2. Zijmorenes die zich aan de zijkanten van het gletsjerlichaam vormen. Een zijmorene is de benaming voor de puinmassa's die door een gletsjer worden afgezet in een andere richting dan die van de gletsjer zelf. Aan de hand van hun hoogte kan de kracht van de opvriezing worden geherconstrueerd. In de meer recente geomorfologie wordt het begrip niet meer gebruikt, aangezien bewezen is dat het onderscheid tussen zijmorenen en eindmorenen niet zinvol is. Er wordt alleen nog van eindmorenen gesproken wanneer sprake is van homogene ontwikkeling van de samenstelling en structuur. Het begrip zijmorene wordt alleen nog gebruikt voor nog niet afgezette, maar sterk gevormde resten van gesteenten die zich uitspreiden over heuvelruggen langs de huidige gletsjers en de locaties van de gletsjers in de ijstijden in het hooggebergte. Een voorbeeld hiervan is de glaciale serie in het voorland van de Alpen.
  3. Eindmorenes die bestaan uit stapels verpulverd materiaal die de gletsjer voor zich uitschuift. Info over eindmorene. Klik hier.
  4. Tussenmorenes die ontstaan uit de zijmorenes van twee gletsjers op het punt waar ze tezamen komen en bestaat uit verpulverd gesteente dat met het ijs meegevoerd wordt.


Enkeerdgrond In West Europa heeft men tot het eind van de vorige eeuw op grote schaal "vruchtbaarheid" onttrokken aan grote gebieden en geconcentreerd op het bouwland. Dit gebeurde door extensieve beweiding van heidevelden met schapen, het verzamelen van de mest in potstallen die waren voorzien van bosstrooisel of heideplaggen, en het transport van de potstalmest naar het bouwland (es of eng). Hierdoor ontstonden in de loop der eeuwen (40 tot 100 cm) dikke bouwland- of esdekken bestaande uit donkergekleurde, relatief vruchtbare minerale grond: enkeerdgronden.

Plaggen is het verwijderen van de begroeiing op een heideveld. Vroeger werd dit gedaan als een vorm van groenbemesting. Het materiaal van de woeste gronden (heide) werd gebruikt om de gemeenschappelijke weide (de eng of enk) van voldoende voedingsstoffen te voorzien. Vóór de eigenlijke bemesting werden de plaggen vaak bewaard in een potstal.

Een potstal is een stal waarbij de mest op gezette tijden wordt bedekt met een nieuwe laag stro. Vroeger werden in plaats van stro ook heideplaggen gebruikt. De essen werden met dit mengsel uit de potstal bemest. Door deze manier van werken komt het vee steeds hoger te staan. Als het mengsel van mest en stro een bepaalde hoogte heeft bereikt, wordt de stal geleegd. De ondertussen goed aangestampte en gerijpte mest wordt verspreid over kavels die worden gebruikt voor de akkerbouw. Het principe van de potstal wordt nog maar weinig toegepast. Hier en daar zijn ze nog te vinden zoals in schaapskooien en bij de biologische veehouderij.


Extra uitleg over es of eng! Klik hier.

Extra uitleg over eolisch! Klik hier.

Onder epicentrum verstaat men het punt op het aardoppervlak (epi is Grieks voor "op") loodrecht boven het hypocentrum (is de locatie in de ondergrond waar een aardbeving ontstaat) van een aardbeving. De trillingen van een aardbeving verspreiden zich als uitdijende kringen over het aardoppervlak en het midden van die cirkel wordt aangeduid met epicentrum. Aangezien het epicentrum het punt op het aardoppervlak is dat het dichtst bij de haard is, is dit ook het punt waar de aardbevingsgolven het sterkst gevoeld worden en vaak vindt men rond het epicentrum de meeste verwoestingen.


Extra uitleg over era! Klik hier.

Extra uitleg over erosie! Klik hier.

Extra uitleg over erosiegevoeligheid van gesteente! Klik hier.

Een estuarium is een verbrede, veelal trechtervormige riviermonding, waar zoet rivierwater en zout zeewater vermengd worden en zodoende brak water ontstaat, en waar getijverschil waarneembaar is. Wanneer een rivier als een stelsel van aftakkingen uitmondt spreekt men van een rivierdelta. Estuaria hebben dikwijls een grote natuurwaarde.


Een vulkaan (ook vuurspuwende berg geheten) is een geologische structuur, veelal in de vorm van een (kegelvormige) berg, waardoor magma uit de mantel het oppervlak van een planeet kan bereiken. Wanneer dit magma onder hoge druk en met hoge temperatuur de oppervlakte bereikt, wordt dat een eruptie genoemd.


Een eerste classificatie voor vulkanen is gebaseerd op de samenstelling van het gesteente dat gevormd wordt.

  1. Zure vulkanen: als het magma felsisch (of zuur) van samenstelling is (de concentratie silica is boven de 65%) is het magma stroperig. Daardoor kan deze massa de kratermond moeilijk verlaten of kan het de opening door plugvorming zelfs verstoppen. Dit laatste is er de oorzaak van dat de erupties bij dergelijke vulkanen vaak zeer explosief verlopen en gepaard gaan met gloedwolken. Eenmaal aan de oppervlakte stolt het magma, dat nu lava wordt genoemd, relatief snel. De Lassen Peak in Californië is een goed voorbeeld van een zure vulkaan. Ook het stollingsgesteente ontstaan uit de Mount Saint Helens in de staat Washington heeft een zure samenstelling.
  2. Basische vulkanen: als het magma mafisch (of basisch) van samenstelling is (bij lage silica-concentraties) is het magma minder stroperig en zal de eruptie minder explosief verlopen omdat het magma de krateropening gemakkelijker kan verlaten. De lava kan door de lage viscositeit langere afstanden afleggen, en stroomt veel sneller dan zure lava. Vulkanen van dit type worden onder andere aangetroffen op IJsland en Hawaii.


Een tweede classificatiemethode kijkt naar de vorm van de vulkaan.

  1. Schildvulkanen zijn gevormd door laag-visceuze (dus mafische) lava die ver kan uitstromen, waardoor de vulkanen gekenmerkt worden door een brede basis en langzaam oplopende, flauwe hellingen. De grootste vulkanen op aarde zijn van dit type. De Mauna Loa op Hawaii met een doorsnede van 120 km is hiervan een duidelijk voorbeeld.
  2. Kegelvulkanen ontstaan als gruis, puin en veelal kleine rotsblokken die door de vulkanische opening worden uitgeworpen en zich daaromheen ophopen. Hierdoor ontstaat er een kegel met in het midden een krater. Een voorbeeld is de Hverfell bij Mývatn op IJsland.
  3. Stratovulkanen zijn het tegenovergestelde van schildvulkanen. De lava die uit dit type vulkaan komt is veel visceuzer (en dus zuurder van samenstelling) en taaier dan de lava geproduceerd door schildvulkanen. Daardoor kan de lava niet ver uitstromen. De lava hoopt zich als het ware op waardoor de vulkaan hele steile wanden vormt. De Fuji in Japan is een bekende stratovulkaan.
  4. Supervulkanen vormen de supervulkanen. Dit zijn vulkanen die weinig reliëf hebben en vaak voorkomen als kloven of gaten in het landschap. Over een periode van een miljoen jaar barsten ze slechts 1 à 2 keer uit en stoten daarbij grote hoeveelheden as en stof uit (meer dan 2500 km3).




Een derde classificatie gaat uit van de explosieve kracht van de uitbarsting van de vulkaan

Waarbij de naam van een bekende vulkaan dikwijls als classificatie voor de betreffende explosieve kracht geldt. De Vulkanische Explosiviteits Index (VEI) opgezet voor het geven van een relatieve meting van de explosiefheid van vulkanische uitbarstingen. Deze index loopt van 0 tot 8; elke eenheid hoger betekent een 10 keer zwaardere explosieve kracht.

VEI BeschrijvingHoogteEruptiekolomVolume uitgeworpen tefraClassificatieFrequentieVoorbeeld
0Niet explosief< 100 m< 10.000 m3Hawaïaans typeDagelijksKilauea
1Vriendelijk100 - 1000 m10.000 - 1.000.000 m3Hawaïaans type Stromboliaans typeDagelijksStromboli
2Explosief1 - 5 km1.000.000 - 10.000.000 m3Stromboliaans type Vulcanisch typeWekelijksGaleras (in 1992)
3Zwaar3 - 15 km10.000.000 - 100.000.000 m3Vulcanisch typeJaarlijksNevado del Ruiz (in 1985)
4Gewelddadig10 - 25 km 100.000.000 m3 - 1 km3 Vulcanisch type Pliniaans type1 x per 10 - 100 jaarGalunggung (in 1982)
5Aanvallend> 25 km1 - 10 km3Pliniaans type1 x per 100 - 1000 jaarMount Saint Helens (in 1980)
6Kolossaal> 25 km> 10 - 100 km3Pliniaans type Ultra-Pliniaans type1 x per 100 - 1000 jaarKrakatau (in 1883)
7Super-Kolossaal> 25 km100 - 1000 km3Ultra-Pliniaans type1 x per 1000 - 10.000 jaarTambora (in 1815)
8 Mega-Kolossaal> 25 km> 1000 km3Ultra-Pliniaans type< 1 x per 10.000 jaarYellowstone Caldera (640.000 jaar geleden)


EXTRA OEFENING. KLIK OP OEFGEOLOGIE6.

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Een relatief recht duin waarvan de kam loodrecht op de windrichting staat.
*
Een opeenhoping van glaciaal puin in een rug voor de kop van een gletsjer.
*
Een door de mens gevormde bodem met een humusrijke bovenlaag van 50 cm of meer.
De bovenlaag is ontstaan door langdurige bemesting en/of opplagging.
*
Een afzetting door de wind.
*
Het punt aan het aardoppervlak dat loodrecht boven een aardbevingshaard ligt.
*
Hoofdtijdperk. De grootste onderverdeling in de tijdseenheden van de geologische tijdsschaal.
*
De verplaatsing van materiaal door een bewegend medium, zoals water, ijs en de wind.
Deze met puin beladen media hebben ook een afbrekende werking.
*
De mate waarin een bodem gevoelig is voor erosieve processen.
*
Een trechtervormige riviermond met een waterbeweging onder invloed van het getij.
*
Vulkanisme op plaatsen met subductie, waarbij de druk in de magmahaard hoog
oploopt om de tegendruk van de continentale schol te overwinnen.