Begrippenlijst Geologie 5

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


Dalgrond Dalgrond is de zandige ondergrond die vrijkomt wanneer een laag veen geheel is afgegraven, en wanneer die vervolgens wordt vermengd met de bonkaarde. Vaak werd de bonkaarde, de bovenste halve meter van het veen, die niet geschikt is voor het maken van turf, voorlopig opgeslagen om later met de zandgrond te worden vermengd. De aldus gevormde bodem kon, met goede bemesting en afwatering, landbouwgrond van redelijke kwaliteit vormen. De bodem in de veenkoloniën bestaat thans in Groningen, Drenthe en Friesland voor een groot deel uit dalgrond. In de Peel vond deze vermenging niet plaats. Daar wordt dan ook geen dalgrond aangetroffen.


In de hydrologie staat debiet voor de hoeveelheid water die een rivier of beek per tijdseenheid transporteert of afvoert. Het jaar-gemiddelde debiet van de Rijn aan de Nederlands-Duitse grens bedraagt bijvoorbeeld 2200 kubieke meter per seconde. De debietmeter is een meetinstrument, waarmee het debiet van water gemeten kan worden door buizen en pijpen. Het debiet van grotere waterlopen kan alleen berekend worden, bijvoorbeeld uit dwarsdoorsnedes en stroomsnelheids-metingen, of stijgsnelheden van de waterspiegel in bassins aan het eind van de waterloop.

Omgekeerd kan wanneer het debiet bekend is, de gemiddelde stroomsnelheid van het water op een zekere locatie worden bepaald door deze te delen door de oppervlakte van de doorsnede van de waterloop, omdat debiet q = v · A geldt;

v = q / A,
q = debiet,
v = snelheid
A = oppervlakte van de doorsnede.
De dwarsdoorsnede-gemiddelde stroomsnelheid in Rijntakken in Nederland varieert van 0,5 tot 1,5 m/s, corresponderend met een A van 1500 tot 4400 m2.


Extra uitleg over Dekzand! Klik hier.

Extra uitleg over een rivierdelta! Klik hier.

Extra uitleg over een doline! Klik hier.

Een donk is een heuvel bestaande uit dekzand die voorkomt in het laaggelegen rivierengebied en uitsteekt boven de latere sedimenten. Deze rivierduinen zijn ontstaan tijdens het laatste gedeelte van de laatste ijstijd, het Weichselien. Destijds hadden de lage landen een poolklimaat en was er nauwelijks vegetatie waardoor de wind vrij spel had. Door de wind zijn duinen opgeblazen, waarvan de donk een speciaal type is. De donken ontstonden namelijk aan de lijzijde van rivierbeddingen, die gedurende de winter droog stonden. De wind kon zodoende deze rivierduinen vormen. Na afloop van de ijstijd, werd het oude rivierdal in de loop van het Holoceen opgevuld met riviersediment en veen. De donken steken echter nog op sommige plekken boven deze klei/veenlaag uit. Ook komen er donken voor die niet boven het klei/veenlaag uitsteken. Men spreekt dan echter van rivierduinen.


Droge dalen zijn karakteristiek voor kalkgebieden en andere gebieden met een zeer waterdoorlatende bodem. Theoretisch kunnen ze zijn ontstaan door zeer sterke neerslag-perioden, maar dat is maar zelden het geval.
Steekhoudender verklaringen zijn:
  1. een vroegere hogere grondwaterspiegel, waarbij de dalen zijn gevormd en de bronnen nu zijn verdwenen.
  2. gedurende een ijstijd was er permafrost, waardoor de waterdoorlatendheid van de anders zo permeabele kalk miniem was. Daardoor konden de dalen ontstaan, die na de ontdooiing droog werden.

Voor Zuid-Limburg houden we het op deze laatste verklaring, al zullen rijdende karren en regen in de loop der eeuwen in een aantal gevallen ook wel invloed hebben gehad.


Extra uitleg over een droogdal. Klik hier.

Extra uitleg over druipstenen! Klik hier.

Extra uitleg over stofstormen! Klik hier.

Natte duinvalleien zijn veelal ontstaan uit voormalige stranden die door duinvorming zijn afgesnoerd van de invloed van de zee (primaire valleien) en daarna permanent onder de invloed van zoet grondwater kwamen. Duinvalleien kunnen ook ontstaan door uitstuiving van duinmassieven (secundaire valleien) en zo onder invloed van het grondwater komen. Beide typen duinvalleien staan een groot deel van het jaar onder water. Vaak zijn ze in hun beginfase basenrijk door aanwezigheid van kalk in de bodem en/of toestroming van basenrijk grondwater. In sterk uitgeloogde duincomplexen, zoals op Vlieland, komen jonge duinvalleien voor met kalkarm grondwater, waarin zich zwakgebufferde begroeiingen of zelf natte heide kunnen ontwikkelen.


Extra uitleg over natte duinvalleien. Klik hier.

Zie ook bij natuurkennis: Open duinen, vochtige duinvallei.


Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Een kunstmatige bodem, gevormd na afgraving van hoogveen in de veenkoloniën.
De tijdelijk aan de kant gezette bovenste laag van het veen (bonkaarde) werd door
het dekzand gemengd.
*
De hoeveelheid water die in een bepaalde tijd langs een bepaald punt
langs een rivier stroomt.
*
Een eolische zandafzetting uit de Weichselienstijd, die vrijwel heel
Nederland heeft bedekt.
*
Een afzetting van sediment voor de monding van een rivier.
De afzetting kan zo omvangrijk worden dat een heel meer wordt opgevuld.
*
Een depressie in het landschap ontstaan door oplossing van het
onderliggende kalksteen.
*
Een rivierduin dat geheel is omgeven door (of bedekt met) jongere
holocene afzettingen.
*
Een door samenspel van solifluctie en sneeuwsmeltwaterstromen tijdens een ijstijd gevormd dal.
De bevroren bodem was ondoorlatend; nu meestal niet meer waardoor het dal geen water
meer zal bevatten.
*
Afzetting van calciet en andere mineralen door druipend water in grotten.
*
Een gebied dat door stofstormen sterk is geërodeerd. In de dertiger jaren kwamen
ze veel voor in het middenwesten van de VS door verdroging van de landbouwgrond.
*
Primair: een laagte tussen een oude zeereep en een nieuwe zeereep;
een oorspronkelijke strandvlakte of vlak. Secundair: laagten die door winderosie
zijn uitgeblazen tot het grondwaterniveau.
*
De bovenste laag van een hoogveenafzetting, die niet geschikt is om turf van te maken.
Men spreekt ook wel van bolsterveen, bonkveen, witveen, grauwe turf of vale turf.
*
Bonkaarde was ongeschikt voor brandstof vanwege de
*
De na de turfafgraving met onvoldoende bonkaarde ontgonnen gebieden
verwerden gemakkelijk tot
*
Ombrotroof veen genoemd, is mineraalarm, zuur drasland met een aan deze
extreme omstandigheden aangepaste flora en fauna. In tegenstelling tot laagveen
wordt dit veen uitsluitend door neerslag en de in de lucht aanwezige mineralen verzorgd.
Andere naam voor ombrotroof veen
*
Gedroogd veen is het brandbaar en staat het bekend als
*
Een nederzetting die is ontstaan doordat arbeiders naar een gebied trokken
waar hoogveen werd afgegraven voor de productie van turf.
*
De studie naar het gedrag en de eigenschappen van water in de atmosfeer,
op en onder het aardoppervlak.
*
Q = V/t (V = volume) (t = tijd). Het is de formule voor
*
Een meetinstrument waarmee in gesloten geheel gevulde leidingen de
doorstroming (als massa of volume) van een gas of vloeistof per tijdseenheid
(het debiet) gemeten kan worden.
*
Ontstaat door zandafzetting door een rivier. Dit zand gaat,
wanneer het droog is en het waait, stuiven. Dit opgewaaide
zand vormt een heuvel met een eigen biotoop. Het is een
*
Het geologische tijdvak van 11.700 jaar geleden tot nu.
*
Een materiaaleigenschap die beschrijft in welke mate een
vaste stof een andere stof door laat.
*
Een harde, droge wind die over een woestijn raast en ervoor zorgt
dat zand of stof opwaait.
*
Een natuurdoeltype dat voornamelijk bestaat uit pionierssoorten,
mossen en gras en biesachtige soorten. Het natuurdoeltype komt
voornamelijk voor in valleien binnen de duinen, afgesloten zeearmen
en oeverwallen.
*
Al het water dat zich in de ondergrond, in bodems en gesteenten bevindt.
Meestal is dit water afkomstig van neerslag, nadat het op het oppervlakte
belandt infiltreert het direct of indirect
(na zich eerst in meren of rivieren te hebben bevonden).