Fossielen zijn herkenbare organische resten of sporen van flora en fauna, die in de aarde bewaard zijn gebleven. Sommigen voegen hieraan toe 'en die ouder zijn dan 10.000 jaar'. Dat wil dus zeggen, van vóór het
Holoceen.
BegrippenFossilisatie: het ontstaan van een fossiel uit een organisme.
Pseudofossiel: Is geen fossiel, maar kan door zijn uiterlijk de indruk wekken een fossiel te zijn. Dit komt nogal eens voor bij
concreties, vooral bij
vuursteen.
Pseudomorf fossiel: een fossiel dat is ontstaan, doordat tijdens de fossilisatie een ander materiaal het oorspronkelijke heeft vervangen.
Faciësfossiel: een fossiel van een organisme, dat beperkt is tot bepaalde omstandigheden in een speciale omgeving.
Juveniel fossiel: een fossiel van een jong exemplaar van een organisme.
Microfossielen: fossielen van microscopisch kleine afmetingen die alleen onder een microscoop goed zichtbaar.
Macrofossielen: met het blote oog zichtbare fossielen.
Mesofossielen: de groep daar tussenin, met afmetingen tussen ca. 1 en 2,4 mm.
Nannofossielen: de allerkleinste groep, kleiner dan ca. 0,03 mm, meestal uitgedrukt in
mu.
Ontstaan van fossielen- Als complete organismen of als harde delen van organismen, al dan niet versteend of verstevigd door binnendringende mineralen.
- Afdrukken of sporen op of in omringend gesteente.
- Steenkernen of sporen op binnengedrongen gesteente of afdrukken van interne structuur.
- Vervanging. Het organische materiaal is vervangen door bv. kiezelzuur of pyriet, waarbij de vorm bewaard is gebleven. Een variant hierop is inkoling of carbonisatie. Het is de omzetting in en verrijking van koolstof, zoals bv. bij steenkool.
- indirecte sporen. Voorbeelden: graafgangen, vraatsporen, voet- of kruipsporen, boorgaten van mosselen.
Een voorwaarde voor fossilisatie is over het algemeen een snelle bedekking met sediment of andere conserverende omstandigheden. Goede en gave fossilisatie is uiterst zeldzaam. Dat men toch nog zo enorm veel fossielen aantreft, is te danken aan het onnoemelijk grote aantal organismen, dat heeft geleefd in de onvoorstelbaar lange geologische geschiedenis van de aarde. De overigens schaarse puntgave fossielen zijn te danken aan het procentueel zeer kleine aantal bijzondere gevallen, zoals het invriezen in ijs, dat bewaard is gebleven als
permafrost en het inkapselen in
barnsteen of
pek. Ook kan een organisme voor kortere of langere tijd worden geconserveerd onder uitzonderlijke omstandigheden, zoals bv. door droogte. Men spreekt dan van
mummificatie of door
anaerobe (
anoxisch omstandigheden), m.a.w. onder afsluiting van zuurstof. Vb.
Posidonia in
leisteen. Ook het bestuderen van fossiele fragmenten kan een grote bijdrage leveren tot de kennis van organismen. Hierbij zijn er twee mogelijkheden:
- de gevonden fragmenten kunnen op zichzelf aanwijzingen bevatten, die van belang zijn.
- als van een organisme de fossiele vorm van het geheel bekend is, dan kan een fragment door vergelijking vaak worden toegewezen aan een soort.
Nog enkele begrippenallochtoon: binnengekomen uit een ander gebied of milieu, hetzij levend, na het sterven of als fossiel.
Extra uitleg: allochtoon(persoon)
klik hier en allochtoon(geologie)
klik hier.
autochtoon: is inheems. Steeds levend in een speciaal gebied of milieu. NB. De plaats van sterven en van de vondst van het fossiel is ook de plaats van leven.
Extra uitleg: autochtoon (antropologie)
klik hier en autochtoon (geologie)
klik hier en autochtone bomen en struiken
klik hier.
associatie: het samenleving van planten en dieren.
Extra uitleg: ecologie,
klik hier.
benthos: bodembewoners.
Extra uitleg: benthos,
klik hier.
biogenetische verschijnselen: veroorzaakt door organismen.
Extra uitleg: biogenetische verschijnselen,
klik hier.
biosfeer: het bovenste deel van de aardkorst, het aardoppervlak en het laagste deel van de atmosfeer, dat wordt bewoond door organismen.
Extra uitleg: biosfeer,
klik hier.
endemisch: behorend tot, voorkomend in een beperkt geografisch gebied.
Extra uitleg: endemisch,
klik hier.
ensemble: een leefgemeenschap van organismen.
Extra uitleg: ecosysteem,
klik hier.
fauna: het geheel van alle dierlijke leven.
Extra uitleg: fauna,
klik hierflora: het geheel van het plantaardig leven.
Extra uitleg: flora,
klik hier.
fytoplankton: plantaardig plankton.
Extra uitleg: fytoplankton,
klik hier.
kolonie: een leefgemeenschap van afhankelijke organismen.
Extra uitleg: kolonie (biologie),
klik hier.
metabolisme: stofwisseling van organismen.
Extra uitleg: metabolisme,
klik hier.
metamorfose: in de biologie: gedaanteverwisseling gedurende de levensfasen van een dier.
Extra uitleg: metamorfose,
klik hier.
morfologie: in paleontologie: de vorm van een organisme als geheel of in zijn algemene kenmerken.
Extra uitleg: morfologie (biologie),
klik hier.
nannoplankton: plankton kleiner dan 0.03 mm.
Extra uitleg: nannoplankton,
klik hier.
nekton: het geheel van vrijzwemmende dieren in water.
Extra uitleg: nekton
klik hier.
ontogenese: de ontwikkeling van individu tot volwassenheid.
Extra uitleg: ontogenese,
klik hier.
paleozoölogie en paleobotanie: de studie van fossiele dieren, resp. planten en hun voorkomen in de tijd.
Extra uitleg: paleozoölogie en paleobotanie,
klik hier en
klik hier.
palynologie: de studie van pollen of stuifmeelkorrels, sporen en van andere microfossielen.
Extra uitleg: palynologie,
klik hier.
pandemisch: wijdverbreid voorkomend.
Extra uitleg: pandemie,
klik hier.
pelagisch: in open water, zee, meren, vrij van de bodem levend.
Extra uitleg: pelagisch,
klik hier.
plankton: het geheel van drijvende of zwevende planten en diertjes in water.
Extra uitleg:
klik hier.
populatie: een groep individuen of exemplaren.
Extra uitleg: populatie,
klik hier.
sedentair: levende organismen, die zich niet of nauwelijks verplaatsen.
Extra uitleg: sedentair,
klik hier.
sessiel: zich niet verplaatsend.
Extra uitleg: sessiel,
klik hier.
vagiel: vrij bewegende organismen.
Extra uitleg: vagiel,
klik hier.
zoöplankton: dierlijk plankton.
Extra uitleg: zoöplankton,
klik hier.