EEN GLACIAAL BEKKEN OF EEN TONGBEKKEN Een glaciaal bekken of tongbekken is in de
geomorfologie een
depressie in het
landschap, die ontstaan is door het gewicht en de
erosieve werking van een
gletsjer. De gletsjer stuwt het materiaal onder zich vandaan en voor zich uit in zogenaamde
stuwwallen, verhogingen in het landschap die langs de randen van glaciale bekkens voorkomen. Glaciale bekkens komen voor in gebieden waar gletsjers over
ongeconsolideerde gesteenten stromen. Voorbeelden zijn de tijdens
glaciale perioden (ijstijden) door gletsjers bedekte delen van Nederland, Noord-Duitsland, Denemarken en Polen. Ook in het noordelijke voorland van de Alpen of in de vlaktes van Noord-Amerika of Siberië komen glaciale bekkens voor. Wanneer een glaciaal bekken gevormd wordt kan het honderden meters diep zijn. Aan het einde van een glaciaal, toen het klimaat warmer werd, trokken de gletsjers zich terug en raakten de bekkens opgevuld met
smeltwatermeren. Door het ontdooien van de
permafrost vinden aan de randen van de bekkens instortingen (door
Afglijdingsmassa's) plaats van de stuwwallen. Op deze manier raakt een glaciaal bekken meestal in relatief korte tijd na het terugtrekken van de gletsjers opgevuld met sediment en afbraakmateriaal van de stuwwallen.
TRANSGRESSIE Is een term die in de geologie gebruikt wordt om aan te geven dat de
kustlijn verschuift van meer
bekkenwaarts naar meer continentaal. Dit heeft twee mogelijke oorzaken: ofwel
tectonische daling ofwel een stijging van het
eustatische zeeniveau. Gedurende de geologische geschiedenis wisselden perioden van transgressie en regressie elkaar af. Deze afwisselingen hebben zich zowel regelmatig (
cyclisch) als onregelmatig voorgedaan.
TRANSPORTCAPACITEIT De rivier verzamelt puin: door eigen verticale erosie en door de hellingsprocessen. Vaste stoffen worden al rollend (rolkeien) of springend (zand) verplaatst. Kleine deeltjes (klei) kunnen als suspensie vervoerd worden. Zouten worden opgelost in het rivierwater en alzo gestransporteerd. Daar de kracht van het water afhangt van de kinetische energie en deze evenredig is met massa en snelheid, is er een verband tussen de
stroomsnelheid van het water en de capaciteit van het transport. (Zie ook Riviererosie).
Klik hier.
Watersnelheid in m/s | Transportcapaciteit van het water |
>0,15 | kleideeltjes |
>0,20 | fijn zand |
>0,30 | grof zand |
>0,75 | steentjes met Ø ± 1 cm |
>1,25 | rolkeien met Ø ± 5 cm |
>1,75 | stenen tot 1/2 kg |
TROGEen trog is een smalle, erg diepe kloof in de zeebodem, die ontstaat bij
destructieve plaatranden. Hierbij duikt de ene tektonische plaat onder de andere (
subductie). De zwaardere subducerende plaat verdwijnt in de aardmantel. Aan het oppervlak ontstaat een diepe langgerekte depressie die men een trog noemt. Het diepste punt van een trog wordt een zeediepte genoemd. De laagste bekende punten in de wereld zijn de zeediepten van de diepzeetroggen, met de
Vitjazdiepte 1 in de
Marianentrog als diepste: 11.035 m onder zeeniveau. Minder diep, maar nog diep genoeg dat er geen licht meer doordringt zijn
Abyssaals die een diepte hebben tussen de 2000 en 6000 meter. Er bestaan 31 diepe troggen, waarvan 24 in de Grote Oceaan gelegen zijn. De diepste troggen zijn 8 à 10 km diep en relatief nauw (minder dan 100 km breed). De
Peru-Chilitrog is met een lengte van 5.900 km de langste trog.