Begrippenlijst Geologie 18

Combineer oefening. Onderstaande teksten geven extra informatie!


SNEEUWGRENS
De sneeuwgrens wordt gedefinieerd als de hoogte boven zeeniveau waarop het vriespunt (nul graden Celsius (°C)) wordt bereikt, en dat er sneeuw blijft liggen. Er moet dus meer sneeuw blijven liggen dan dat er door verdamping of smelten weg gaat. In een droog klimaat kan de sneeuwgrens dus hoger liggen dan de grens van 0 °C. De sneeuwgrens is niet overal op aarde even hoog. Op Antarctica en op Groenland ligt de sneeuwgrens onder het aardoppervlak, terwijl de grens in warmere gebieden veel hoger ligt. Ook kan het gebeuren dat in een droog klimaat de sneeuwgrens pas begint op 6 kilometer. Men kan zelf berekenen op welke hoogte de grens van 0 °C ongeveer zou moeten liggen. In de vrije lucht (bv. luchtballon) neemt op elke 100 meter de temperatuur af met ongeveer 1 graad celsius. Als het op de grond 20 graden celsius is dan is het dus op 2 kilometer hoogte 0 graden celsius.

SOLIFLUCTIE
Solifluctie of bodemvloeiing is het verschijnsel dat een massa van met water verzadigd sediment langzaam afvloeit over een slecht doordringbare ondergrond. Het kan in elk klimaat voorkomen waar de grond door water is verzadigd. Wanneer het verschijnsel zich voordoet in periglaciale milieus op een permafrost ondergrond spreekt men meestal van gelifluctie.

STALACTIET
Een stalactiet is een pegel aan het plafond van een grot, die achterblijft door neerslag uit of stolling van een vloeistof. Voorbeelden van neerslaande stoffen waaruit stalactieten kunnen ontstaan zijn de mineralen calciet en gips. Deze slaan neer uit verzadigd water. Het grondwater, dat door het plafond van de grot sijpelt, blijft daar in de vorm van een druppel hangen. Door verlies van koolzuurgas slaat de opgeloste calciet tegen het plafond neer als een minuscuul mineraaldeeltje. Dit herhaalt zich bij de volgende druppels en na jaren vormt zich een pegel. Het duurt soms wel duizend jaar eer zich een centimeter stalactiet gevormd heeft.




SEISMOGRAAF
Een seismometer of seismograaf is een instrument om de trillingen van de aarde te registreren. Het bestaat meestal uit een set van drie seismometers: een voor de verticale beweging en twee voor de horizontale bewegingen. De meter voor de verticale beweging bestaat uit een gewicht dat aan een veer is opgehangen. De meter voor de horizontale is een slinger. Vergelijkbaar met een deur die iets uit het lood hangt. Na een beweging zal de massa weer terugkeren in zijn oorspronkelijke evenwichtsstand.

SILT
Is een sediment dat qua grootte tussen lutum en zand wordt ingedeeld. Een deeltje wordt silt genoemd als het wat grootte betreft, tussen de 2 en 63 micrometer valt. In België wordt silt leem genoemd. Dit zorgt wel voor enige verwarring door het dubbele gebruik van het woord leem voor zowel de grondsoort als de textuurklasse. Silt is een zeer veel voorkomend sediment in allerlei sedimentaire gesteenten. Een gesteente dat geheel uit silt bestaat, wordt siltsteen genoemd. Silt vormt vaak de matrix van grovere gesteenten, zoals zandstenen of conglomeraten.




Voor extra uitleg over de begrippen
  1. sedimentair gesteente. Klik hier.
  2. seismische golf. Klik hier.
  3. druipstenen. Klik hier.
  4. slenk. Klik hier.

Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
Gesteenten die zijn gevormd door:
1) verharding van elk type sediment,
2) chemische neerslag uit een oplossing,
3) verharding van een laag met overblijfselen van plantaardige of dierlijke herkomst.
*
Een golf van energie veroorzaakt door bijv. een aardbeving.
Uit de combinatie van verschillende soorten golven kunnen conclusies
getrokken worden over dikte en dichtheid van verschillende soorten lagen
in aardkorst, mantel en kern.
*
Een apparaat waarmee seismische golven worden geregistreerd.

*
Sedimentdeeltjes tussen 2 en 63 micron in doorsnee.
*
Een langs breuklijnen naar beneden gezakt deel van de aardkorst.
*
De onregelmatige lijn die het hoogste niveau markeert waar de
sneeuw tijdens de zomer op een gletsjer wegsmelt.
*
De stroming van materiaal dat met water verzadigd is over
een ondoordringbare ondergrond.
*
Het proces van selectie en scheiding van sedimentkorrels naar
grootte tijdens transport door water of wind.
*
De kam van de mid-oceanische rug van waaruit de oceaanbodem
zich naar beide zijden verplaatst.

*
Een naar beneden hangende punt in een druipsteengrot.