Natuurlijke hulpbronnen zijn alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn. Voorbeelden zijn: Zoet water; Delfstoffen zoals aardolie, aardgas, steenkool, diamant, ertsen; Mogelijkheden hydroelektriciteit op te wekken (waterkracht); Bevaarbare waterwegen in delen van Europa; Natuurlijke havens; Bos als houtleverancier.
Extra uitleg over humus! Klik hier. Extra uitleg over waterkringloop! Klik hier.
De hydrosfeer is binnen de fysische geografie het geheel van water op, onder en boven het oppervlak van een planeet. Dit omvat dus alle oceanen, zeeën, rivieren, (pak)ijs, sneeuw en grondwater. Een sfeer in de wiskunde is het oppervlak van een bol. De aardse hydrosfeer reikt tot in de hoogste lagen van de atmosfeer waar watermoleculen voorkomen, en blijft dus hoofdzakelijk beperkt tot de troposfeer. In vergelijking met de andere gassen in de lucht is waterdamp namelijk relatief zwaar. In de stratosfeer, vanaf circa 15 km hoogte, komt bijna geen water meer voor.
Infiltratie is een term uit de hydrologie, bodemkunde en het waterbeheer en betekent dat water in de bodem dringt en in de onverzadigde zone van de bodem komt. Infiltreren kan plaatsvinden op de plek zelf waar de neerslag valt. Indirect, kleinschalig, door de vorming van plassen of grootschalig door de vorming van een ven of vijver (depressie). Het infiltratievermogen of -capaciteit wordt uitgedrukt in de eenheid mm water per etmaal. Bodemgesteldheid De infiltratiesnelheid wordt bepaald door de volgende factoren:
aard van de bodem (grovere bodemmaterialen als zand en grind zijn gunstig, slib, klei en verhardingen ongunstig)
aanwezigheid begroeiing is over het algemeen gunstig omdat dit de grond losmaakt en snelle afstroming voorkomt (erosie)
structuur van de bodem b.v afhankelijk van de bodembewerking
bodemvochtgehalte, deze weer afhankelijk van de bodemgelaagdheid en hoogteverloop
Na verloop van tijd neemt vaak de infiltratiecapaciteit af door het opvullen van de poriën in de bodem, het "dichtslaan" van de bodem, het zwellen van kleideeltjes. De bodem is in staat naar verloop van tijd zich weer te herstellen. Infiltratie is van invloed de aanvulling van het bodemvocht en grondwater. Vanuit de bodem kan het water:
in het grondwater worden geborgen (percolatie) en daarna middels grondwaterstroming uiteindelijke afstromen naar oppervlaktewater
Inklinken is het proces van volumevermindering van grond door het onttrekken van grondwater. Inklinken kan bijvoorbeeld ontstaan bij bemaling in een polder. Inklinken doet zich vooral voor in veengrond, die voor ongeveer 15 % uit afgestorven plantenmateriaal bestaat en voor de rest grotendeels uit water. Bij ontwatering heeft deze grond de neiging om in te klinken. Dit wordt nog versterkt door het feit dat het afgestorven plantenmateriaal na ontwatering in aanraking komt met zuurstof uit de lucht, waarna bacteriën dit materiaal kunnen oxideren waarbij het volume verder afneemt.
Insnijding is duidelijk te zien bij een kloof of een ravijn is een door erosie diep uitgesleten rivierdal met steile (rots)wanden. Grote kloven worden vaak met de term canyon aangeduid. Een kloof leent zich uitstekend voor de bouw van stuwdammen en vormt vaak de enige route door een gebergte, waardoor een kloof van groot strategisch belang kan zijn.
Klik op het uitrolmenu en dan op het juiste antwoord. Als de oefening is verwerkt, klik je op de toets "CONTROLEER ANTWOORD".
MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
* Vulkanisme dat ontstaat boven een geïsoleerd liggende stijgende convectiestroom. Een voorbeeld is het vulkanisme in het Yellowstone Park.
* Alle gassen, vloeistoffen en vaste stoffen waarover de mens beschikt om de samenleving draaiende te houden.
* Afgebroken, structuurloos organisch materiaal.
* De beweging van water en waterdamp van de zee naar de atmosfeer en van de atmosfeer naar het land.
* Het hele gebied op en rond de aarde waarin water voorkomt.
* Een gletsjer die een relatief klein gebied, groter dan een dal, bedekt. Een landijsmassa die enkele kilometers dik kan worden en die een deel van een continent bedekt.
* Het proces waarbij regenwater wegzakt in de bodem.
* Daling van een grondoppervlak door vochtverlies. Veel voorkomend bij klei en veen.
* Het dieper worden van en dal door de eroderende werking van een stroom.
* De zone in een bodemprofiel waar de uitgespoelde stoffen blijven hangen.
* Een door de mens in een rivier gebouwde versperring.
* Eencellige, soms in kolonies levende micro-organismen.
* Een natte zuurstofarme en sponsachtige grondsoort, die is opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal.
* Het actief beheersen van het peil van het oppervlakte- of grondwater. Men gebruikt pompen of een gemaal.
* De neerwaartse beweging van water in de onverzadigde zone van de bodem.
* Een verschijnsel waarbij, bv., water in een zeer fijn buisje hoger stijgt dan het omringende vloeistofniveau, en zo een concaaf oppervlak vormt.
* De som van evaporatie en van transpiratie door planten.
* De studie naar het gedrag en de eigenschappen van water in de atmosfeer, op en onder het aardoppervlak.
* De laag in de dampkring die zich bevindt tussen de troposfeer en de mesosfeer.
* De onderste laag van de dampkring en bevat ongeveer 80% van de totale massa aan lucht.