Geologische begrippen (deel 8)

TIJD IN DE GEOLOGIE EN GEOLOGISCHE GESCHIEDENIS.

In de geologie worden twee methoden voor ouderdomsbepaling gebruikt: de absolute - en de relatieve ouderdomsbepaling.
Al in de 19e eeuw is er een relatieve tijdschaal opgesteld. Pas veel later werden hieraan de eerste absolute dateringen toegevoegd. Deze werden meestal bepaald aan de hand van het uiteenvallen van radioactieve elementen in de aardkorst, hetgeen met constante snelheid geschiedt.
De normale tijdseenheid is 1 miljoen jaar = 1 Mega-annum = 1 Ma.

(Zie ook geologie van Nederland en Vlaanderen).



(Zie ook geologie van de Ardennen en de Eifel).

Relatieve ouderdomsbepaling
Relatieve ouderdomsbepaling berust op superpositie en op evolutie van organismen. Het wordt gebruikt voor stratigrafische correlatie (het bepalen van gelijktijdigheid van bv.: afzettingen op enige afstand van elkaar). Superpositie (het hoger of lager liggen van lagen t.o.v. elkaar). Evolutie kan verlopen van 'eenvoudiger' naar 'ingewikkelder' organismen, maar ook omgekeerd.

Faciës (het geheel van minerale samenstelling, korrelgrootte, fossielinhoud en aard van de gelaagdheid, waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de omgeving). Omgeving (het milieu, waarin het gesteente is gevormd. Vb.: diep water of een kenmerkende fauna). Op enige afstand van elkaar kunnen zich tegelijkertijd in verschillende milieus verschillende processen afspelen. Ook kan er verschil zijn in flora en fauna. Deze verschillende lokale kenmerken van flora en fauna in sedimenten duidt men aan met facies. Samenhangend met de milieus spreekt men bv.: van strandfacies, koraalfacies, rivierfacies enz. Deze facies kunnen in de geologische geschiedenis herhaaldelijk optreden.

Wil men de nadruk leggen op de aard van het gesteente dan spreekt men van lithofacies, bv.: een zandige facies, een kalkfacies, enz. Flora en fauna geven hun naam aan biofaciës, bv.: koraalfacies. Het kennen van de facies is belangrijk bij relatieve ouderdomsbepaling. Maar zorgvuldigheid is hierbij geboden, want twee dicht bij elkaar gelegen facies van gelijke ouderdom kunnen totaal verschillende fossielen opleveren. Bv.: een kust en een nabijgelegen zee of rivier leveren tegelijkertijd verschillende fossielen op.

De relatieve tijdschaal verdeelt de geologische tijd in tijdseenheden.
  1. Era (hoofdtijdperk) (de grofste verdeling in tijdseenheden. Vb.: het Mesosoïcum). Een afzetting uit een Era heet een Eratheem.
  2. Periode (een eerste onderverdeling van een Era. Vb.: het Krijt en het Carboon). Een afzetting uit een Periode heet een Systeem.
  3. Tijdvak (een verdere onderverdeling van een Periode. Vb.: Boven-Krijt, Oligoceen). Een afzetting uit een Tijdvak heet een Serie.
  4. Tijd (een onderverdeling van een Tijdvak. Vb.: Maastrichtiën). Een afzetting uit een Tijd heet een Etage.


Weliswaar worden de benamingen van vooral de afzettingen niet veelvuldig gebruikt, toch is het nuttig, om ze bij de hand te hebben. Al was het maar, om verkeerd gebruik, te vermijden. Zo zou het bv.: foutief zijn om te spreken van het Tijdvak het Krijt. Het Krijt is een Periode en het Onder-Krijt is een Tijdvak.

Stratigrafie (de tak van de geologie, die zich bezighoudt met de beschrijving van gesteentelagen in de aardkorst).
Lithostratigrafie (de tak van de stratigrafie, die zich bezighoudt met de beschrijving van gesteentelagen op basis van gesteentekenmerken).
Lithologie (gesteentekunde van de lagen).
Biostratigrafie (de tak van de stratigrafie, die zich bezighoudt met de beschrijving van gesteentelagen op basis van fossielen die er in worden aangetroffen).
Chronostratigrafie (de tak van de stratigrafie, die zich bezighoudt met de beschrijving van de plaats die de gesteentelagen innemen in een relatieve tijdsindeling).

Correlatie (het met elkaar in verband brengen van gesteentepakketten op grond van lithologie, mineralen, fossielinhoud, enz.).
Een horizont ( het scheidingsvlak tussen twee lagen).
Scheidingsvlak (niveau tussen twee lagen met afwijkende gesteentekenmerken).
Een biohorizont (een laag, waarin fossielen bepaalde kenmerken bezitten).
Een biostratigrafische eenheid (een stratigrafische eenheid met een typerende fossielinhoud).
Een typelokatie (de plaats, waar het stratotype zich bevindt).
Stratotype (de plaats met de kenmerkende eigenschappen van een stratigrafische eenheid en die de naam heeft geleverd van de Laag of de Formatie).
Een gidsfossiel heeft voldoende spreiding en specifieke kenmerken, om bruikbaar te zijn voor het bepalen van de plaats in de stratigrafie van een Laag of een Horizont.

Genetische eenheden (zijn eenheden, die op eenzelfde manier zijn ontstaan).
Een sequentie (een opeenvolging van boven elkaar liggende lagen in een gebied).
Accumulatie (afzetting van sediment).

Deflatie: (Eolische erosie is erosie door de wind).
Dit komt vooral voor in droge onbegroeide gebieden. De wind kan grote hoeveelheden materiaal meenemen. Dit kan op twee manieren:
  1. verplaatsen van losliggend zand. Denk aan bijvoorbeeld de duinen;
  2. als er in zand kleine oneffenheden zitten, werkt dat op steen als schuurpapier. Op die manier wordt bijvoorbeeld een rots uitgeslepen. In rotswoestijnen kan men daardoor paddestoel-achtige rotsen krijgen. Onderaan slijt de rots dan sneller dan bovenaan.).

Ablatie: (erosie van sneeuw en ijs. Vb.: gletsjers).
  1. Het natuurkundig proces (zoals sublimatie, smelten, verdamping) dat sneeuw en ijs van een gletsjer, een sneeuwveld... verwijdert. Tegenovergestelde van alimentatie. Ook de vermindering van de ijs- en sneeuwmassa door afkalven wordt hierin begrepen. De mate waarin ablatie optreedt, wordt vooral bepaald door de temperatuur van de lucht.
  2. De hoeveelheid sneeuw of ijs die door ablatie wordt verwijderd. In deze betekenis het tegenovergestelde van accumulatie.

Abrasie: (erosie door de zee).
Vorm van erosie door water, waarbij golfwerking merkbaar is tot op de bodem van een zee of een meer. Bij golfwerking maken de waterdeeltjes cirkelvormige bewegingen. De doorsnede van die cirkels wordt naar beneden toe steeds kleiner en in het geval van abrasie afgeremd door de bodem. Daardoor gaan de deeltjes op de bodem heen en weer bewegen en als een schaaf alle onregelmatigheden afvlakken. Wanneer de golfwerking vermindert, bv.: doordat de storm gaat liggen, vormen de losse deeltjes een nieuw, horizontaal laagje, dat het soms onregelmatige oppervlak eronder geheel afdekt. Hoewel de abrasie de bodem erodeert, wordt naderhand weer (vrijwel) evenveel materiaal afgezet.

Tussen perioden met sedimentatie komen vaak perioden voor van stilstand, sedimentpakketten vertonen dan hiaten. Dit is meestal zichtbaar in de laagpakketten. Vb.: hardgrounds in kalkafzettingen.
Een hardground (een hardere laag in een pakket kalksteenlagen, die meestal is ontstaan door een tijdelijke onderbreking in de afzetting ter plaatse).
Een diasteem (een hiaat)
Hiaat (een korte onderbreking in de stratigrafische opeenvolging. Dit is vaak waar te nemen als een dun uitwiggend).
Uitwiggend (op niets uitlopend laagje).

Sedimentatie-cyclothemen (een cyclische opeenvolging van kenmerken in gesteentepakketten. Komen bv.: voor in de kalkstenen van het Boven-Krijt in Zuid-Limburg).
  1. aan de basis een basisconglomeraat, dat bestaat uit echt conglomeraat van rolstenen tot kalkzand, maar dat ook fossielen, fossielgruis, glauconietzand, enz. kan bevatten.
  2. daarop een kalkzandlaag = kalkareniet. In het bovenste deel hiervan vaak bioturbaties in de top een hardground (een cementering met calciet, met bioturbaties en alleen aan de bovenkant duidelijk begrensd).

Men spreekt van een harde kalksteenbank, als er geen bioturbaties zijn en de boven- en onderkant beide duidelijk begrensd zijn. Genetisch is er geen onderscheid.
Vuurstenen hebben een vaste plaats in de cyclotheem.
Het grensvlak tussen twee cyclothemen noemt men eveneens een horizont.
Vroeger zocht men voor dit verschijnsel een verklaring in cyclische bodemdaling. Nu denkt men eerder aan kosmische oorzaken, die ook de stralingscurve van Milankovitch verklaren.

Een ander voorbeeld van een cyclische opeenvolging is die in het Boven-Carboon van steenkool, schalie, zandige schalie en zandsteen.

Een lens (een gesteentelichaam, dat aan beide zijden uitwigt en op niets uitloopt).
Een huidje (een laagje of bedekking dunner dan 1 cm).
Een wat langere onderbreking heet een disconformiteit.
Liggen de lagen van vóór en na de onderbreking evenwijdig, dan liggen ze concordant. Maken ze een hoek met elkaar, dan liggen ze discordant.

Een Groep (Assise (Frans) = meerdere Formaties).
Een Formatie (een lagenpakket als onderverdeling van een assise). Men kent lithologische en biostratigrafische formaties.
Afzettingen vormen een onderverdeling van een Formatie.

Een Member (Eng) is een onderdeel van een Formatie (een Afzetting).
Een Stratum (Eng) = Bed (Eng) = Laag (een pakket gesteenten van dezelfde eenheid, dikker dan l.cm. Strata zijn een onderverdeling van een Afzetting).
Men maakt wel fijnere onderverdelingen met de voorvoegsels -sub(onder) en -super(boven).

Absolute ouderdomsbepaling.
De belangrijkste methoden van absolute ouderdomsbepaling maken gebruik van het feit, dat radioactieve elementen uiteenvallen met een constante halfwaardetijd. Van veel van deze elementen is deze halfwaardetijd bekend. De halfwaardetijd (de tijd, waarin de helft van het radioactieve element uiteenvalt). Door meting van de stand van de afbraak kan dus de ouderdom globaal worden bepaald. Hierbij geldt een onnauwkeurigheidsmarge, die bij iedere vermelding van de ouderdom mede wordt vermeld.

Een beknopt lijstje van enkele methoden, die worden gebruikt voor absolute datering:
  1. Lood 210 (210Pb)
  2. Radioactieve Koolstof (14C)
  3. Argon
  4. Uranium-Lood datering
  5. Aminozuurdatering
  6. Archeomagnetisme. Bij verhitting boven de Curietemperatuur (770 °C voor ijzer) richten ijzerdeeltjes in een vaste stof zich niet naar de magnetische Noordpool.
  7. Paleomagnetisme. Bezinkende partikels richten zich op de magnetische Noordpool.


Activeringsanalyse.
Als men een gesteente bestraalt in een kernreactor, worden bepaalde sporenelementen (in uiterst kleine hoeveelheden voorkomende elementen radioactief). Nauwkeuriger gezegd: er ontstaan radioactieve isotopen. Omdat hun afbraaktijd uiterst klein is, breken ze ook zeer snel weer af. Door de hierbij vrijkomende straling verraden ze hun aanwezigheid, hetgeen wordt geregistreerd. Zo heeft men bv.: getracht vuursteen van verschillende herkomst een specifieke analyse mee te geven. Hierdoor zouden ze dan op iedere archeologische vindplaats herkenbaar zijn als afkomstig van bepaalde bronnen. Met deze methode kan men bv.: ook in veel gevallen de herkomst van de klei van aardewerk bepalen.


Classificatie van gesteenten. Klik hier.
Extra uitleg over de
geologie van Nederland. Klik hier.
geologische periodes. Klik hier.

Klik op een nummer in het raster om de aanwijzing of aanwijzingen voor dat nummer te zien. Als je vastzit, kun je op "Hint" klikken om een letter te krijgen. Men verliest dan wel punten. Vul het kruiswoordraadsel volledig in en klik vervolgens op de toets "CONTROLEER", om je antwoorden te controleren.

Men kan naargelang de gebruikte browser, de oefening opnieuw maken, door met de rechtermuistoets te klikken op het scherm. Er opent zich een nieuw venster. Als er in dat venster het woord "vernieuwen" staat kan men daar op klikken.
1     2                 3      4          
         5     6      7           8     9    
10         11         12                  
      13                    14        
15                        16          
                17                
 18                       19          
              20                  
21                                
             22                   
23                          24      25    
           26                     
 27                        28         
   29                 30              
31                  32            33      
       34                       35    
    36                37              
              38                  
39      40                     41         
                              
42                  43        44    45        
             46                   
   47                             
 48                   49       50       51    
52           53      54                   
                     55           
       56                         
57        58             59               
                         60       
       61         62                  

Horizontaal

1. In de geologische tijdschaal, een eerste onderverdeling van een Era. Voorbeelden: het Krijt en het Carboon.
3. In de geologische tijdschaal, een verdere onderverdeling van een Periode.
5. Een scheikundig element met symbool Pb (Plumbum) en atoomnummer 82. Het is een donkergrijs hoofdgroepmetaal.
8. Een gesteentelichaam, dat aan beide zijden uitwigt en op niets uitloopt.
10. Een periode in de geologische tijdschaal die duurde van 416,0 ± 2,8 tot 359,2 ± 2,5 miljoen jaar (Ma) geleden. Het volgt op het Siluur en wordt opgevolgd door het Carboon.
13. Een manier om gesteenten te dateren door gebruik te maken van fossielen.
15. Een scheikundig element met symbool Ar en atoomnummer 18. Het is een kleurloos edelgas.
16. De mate waarin de afgelegde weg met de tijd verandert. Gemeten in meter per seconde (m/s).
17. Een woord dat eigenlijk 'basisonderdeel' betekent.
18. In de geologie: het hoger of lager liggen van lagen t.o.v. elkaar.
19. De naam van een afzetting uit een hoofdtijdperk Era.
20. Een begrip uit de wiskunde en de natuurkunde dat onveranderlijkheid uitdrukt. Wordt bedoeld dat een grootheid een niet veranderlijke waarde heeft, en niet afhankelijk is van andere parameters.
21. De naam voor materialen die alfastralen (dit zijn deeltjes, de kernen van de atomen van helium), bètastralen (snel bewegende elektronen) en/of gammastralen (elektromagnetische golven met een hoge energie) produceren.
22. De buitenste laag van de vaste Aarde, die voornamelijk bestaat uit gesteenten als granodioriet, gabbro en basalt.
23. Wetenschappelijke naam voor "Een afzetting van sediment".
24. Het geheel van minerale samenstelling, korrelgrootte, fossielinhoud en aard van de gelaagdheid, waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de omgeving.
26. De wetenschap die de Aarde, haar geschiedenis en de processen die haar vormen en gevormd hebben, bestudeert.
28. Wetenschappelijke naam voor een pakket gesteenten (een laag) van dezelfde eenheid, dikker dan 1 cm.
29. Een hardere laag in een pakket kalksteenlagen, die meestal is ontstaan door een tijdelijke onderbreking in de afzetting ter plaatse.
31. In de geologische geschiedenis is het een tijdvak en een onderverdeling van een eon.
32. De naam van de temperatuur als bij 770 °C (voor ijzer) de ijzerdeeltjes in een vaste stof zich niet meer naar de magnetische Noordpool richten.
34. Een ander woord voor sediment.
37. Een organische verbinding die zowel een carboxylgroep (-COOH) als een aminegroep (-NH2) bezit.
39. Afkorting van Mega-annum, (1 miljoen jaar) in de geologie en paleontologie.
40. Ander woord voor "datering" van vondsten is zowel in de archeologie, de geologie als de paleontologie.
41. Een wetenschappelijke naam uit de geologie voor "erosie door de zee".
42. Wetenschappelijk woord voor gesteentekunde van de lagen.
44. Een scheikundig element met symbool U en atoomnummer 92. Het is een metalliek grijs actinide (zijn een serie van 15 elementen met een atoomnummer van 89 tot en met 10). Zijn radioactief.
46. Een vast materiaal dat bestaat uit één of meerdere mineralen of uit al dan niet geconsolideerde (onder eigen druk) klasten( brokstukken).
47. De wetenschappelijke naam voor een hoekverschil tussen de gesteente lagen.
50. Een scheikundig element met symbool K en atoomnummer 19. Het is een zilverwit alkalimetaal.
52. Wetenschappelijke naam die aangeeft dat er tussen de gelaagdheid van beide geteentelagen geen hoekverschil zit.
54. Een stof die in homogene vaste vorm (in mineralogische terminologie: gedegen) in de vrije natuur voorkomt.
55. Andere naam voor waterstroom.
57. Het woord voor de verzameling dieren die in een omschreven gebied of tijdperk voorkomen.
58. Ongeconsolideerd (los), korrelig materiaal en een van de meest voorkomende natuurlijke stoffen op aarde. De grootte van de korrels variëren tussen 63 micrometer en 2 millimeter.
59. Alle resten en sporen van planten en dieren die geconserveerd zijn in de aardbodem.
60. Het woord voor de verzameling planten die in een omschreven gebied of tijdperk voorkomen.
61. De naam van het geologisch tijdvak van ongeveer 135 tot 65 miljoen jaar geleden. Het is de laatste periode van het era Mesozoïcum.
62. Een strook land langs het water (een zee, oceaan of een meer) die relatief vlak is.

Verticaal

2. Naamgeving voor: "een gegeven aantal protonen waarvan daarnaast het aantal neutronen in de kern kan variëren".
4. Andere naam voor keisteen, silex, flint, chert (een gesteente dat vaak in klompen in kalksteen wordt aangetroffen en meestal bruin of grijs van kleur is).
6. Een andere naam voor een hiaat (een korte onderbreking in de stratigrafische opeenvolging).
7. De wetenschappelijke naam voor een afzetting uit een Tijdvak.
9. Andere naam voor "afzetting" (de benaming voor door wind, water en/of ijs verplaatst en afgezet materiaal).
11. Een wetenschappelijk vakgebied binnen de stratigrafie en geologie dat de volgorde van gesteentelagen bestudeerd.
12. Een schaalverdeling die de geschiedenis van de Aarde indeelt in een groot aantal geologische tijdperken.
14. Het woord dat wil zeggen dat iets moet worden bezien in relatie tot iets anders.
25. Een centennium of een periode van 100 jaar.
27. De naam voor "het met elkaar in verband brengen van gesteentepakketten op grond van lithologie, mineralen, fossielinhoud".
30. De naam van iets dat gedefinieerd wordt als een levend wezen met een eigen metabolisme (stofwisseling).
33. In de geologie: een lagenpakket als onderverdeling van een assise (groep).
35. Een klastisch (een gesteente of sediment is opgebouwd of bestaat uit fragmenten van afgebroken gesteente) sedimentair gesteente, dat voornamelijk bestaat uit lutum, gronddeeltjes kleiner dan 2 µm.
36. Wetenschappelijke naam voor "Een laag, waarin fossielen bepaalde kenmerken bezitten".
38. De naam voor in de stratigrafie een continu afgezette laag sedimentair gesteente, aan de boven- en onderkant begrensd door een discordantie of disconformiteit.
43. De naam voor een afzetting uit een geologische Tijd.
45. Wetenschappelijke naam voor "erosie van sneeuw en ijs. Vb.: gletsjers".
48. Een verzamelnaam voor verschillende zeedieren van de klasse Anthozoa (Bloemdieren of bloempoliepen) .
49. Een periode in de geologische tijdschaal (en een systeem in de stratigrafie) die duurde van 359,2 ± 2,5 tot 299,0 ± 0,8 miljoen jaar geleden (Ma). Het volgt op het Devoon en wordt gevolgd door het Perm.
51. In de geologie. Engelse term voor "een onderdeel van een Formatie".
53. De naam van de vierde dimensie. Wordt gemeten in eenheden door middel van een klok. De internationaal vastgelegde SI-eenheid is de seconde.
56. De naam die slaat op een aanduiding voor een aantal alkalische zouten van calcium, zoals calciumoxide (ook wel ongebluste kalk), calciumhydroxide (gebluste kalk) en calciumcarbonaat.