Een eon in de
geologische geschiedenis is de grootste eenheid voor
tijd (tijdperk) in de geochronologie. Er zijn drie eonen gedefinieerd:
- Fanerozoïcum (542 Ma - heden);
- Proterozoïcum (2500 - 542 Ma);
- Archeïcum (van het ontstaan van de Aarde tot 2500 Ma);
Soms wordt het tijdvak tussen de vorming van de Aarde en de oudst bekende gesteenten
Hadeïcum genoemd (tot 3800 of 4000 Ma). Officieel wordt dit tijdvak echter tot het Archeïcum gerekend. Vroeger werden de eonen Proterozoïcum en Archeïcum samen "
Precambrium" genoemd.
De eonen zijn onderverdeeld in era's.
Een era in de geologische geschiedenis is een onderverdeling van een eon. De lengte van de era's kan variëren van 1958 Ma (1,958 Ga) voor het Proterozoïcum tot 65,5 Ma voor het Cenozoïcum. Een era is onderverdeeld in periodes.
Een periode in de geologische geschiedenis is een onderverdeling van een era. De lengte van de periodes kan variëren van 250 Ma tot 23,03 Ma.
Een periode is onderverdeeld in subperiodes. De lengte van de subperiodes kan variëren van 45,9 Ma voor het Vroeg-Krijt tot 2,577 Ma voor het Pleistoceen.
Een tijdvak (Engels: 'epoch') in de geologische geschiedenis is een onderverdeling van een subperiode. De lengte van de tijdvakken kan variëren van 13,0 Ma voor het Aptien tot 20.000 jaar (20 ka) voor bijvoorbeeld het Holsteinien.
Een tijd of tijdsnede (Engels: age) is in de geochronologie een onderverdeling van de geologische tijdschaal. Een tijdsnede is een onderverdeling van een tijdvak. In Nederland en België wordt de term age soms niet vertaald maar in de praktijk sowieso maar zelden gebruikt. Vaak worden in plaats daarvan het begrip etage gebruikt. Hoewel een tijd een tijdsaanduiding is en een etage een
chronostratigrafische term (een bepaalde gesteentelaag), is dit onderscheid in de praktijk weinig relevant, omdat de tijd wordt gedefinieerd als de periode waarin de bijbehorende etage is afgezet.