EVOLUTIEEvolutie wordt gedefiniëerd als: "een geleidelijk proces waarin iets verandert in een andere en gewoonlijk complexere of betere vorm." Het meest beroemde gebruik van het woord "evolutie" is het proces waarmee een organisme zich met het verstrijken van de tijd, als reactie op zijn omgeving, tot een geraffineerder levensvorm ontwikkelt. De
evolutietheorie is tegenwoordig het meest populaire concept over hoe het leven zijn tegenwoordige toestand heeft bereikt. Evolutie als een biologisch mechanisme wordt gedreven door natuurlijke selectie. Aan deze theorie wordt door vele wetenschappers de voorkeur gegeven om de fenomenen in de natuur te verklaren, in zo'n sterke mate dat deze in het algemeen in de meeste studies als een feit wordt aangenomen.
Evolutie kent verscheidene belangrijke componenten: Natuurlijke selectie, Macro-evolutie en Micro-evolutie.
Natuurlijke selectie is de machine die evolutie voortbeweegt. Dit mechanisme zorgt er voor dat organismen die "abnormaal" zijn een verandering in de omgeving kunnen overleven, en hierdoor de "nieuwe normale" organismen worden. Na verloop van tijd kan dit, volgens de evolutietheorie, er toe leiden dat een organisme in een totaal andere levensvorm verandert. In de natuur kan bewijs voor natuurlijke selectie worden geobserveerd, maar niet in die mate dat een complete soort zich merkbaar zou veranderen. Elke
genetische mutatie, waarvan de wetenschap heeft vastgesteld dat deze de vorm of functie van een organisme veranderde, resulteerde in een handicap of leidde tot de dood. Maar dit betekent wel dat een ecosysteem kwetsbaar is voor snelle veranderingen, omdat organismen die zich niet kunnen aanpassen gewoonlijk sterven.
Micro-evolutie. Er bestaat universele overeenstemming over het feit dat
wolven,
coyotes,
dingo's,
jakhalzen,
vossen, en de honderden verschillende hondensoorten allemaal afstammen van een oorspronkelijk paar "
honden". Het gaat hier om variatie binnen een Soort, niet om een opwaartse evolutionaire trend die vanuit eenvoud tot complexiteit leidt zoals de Darwinistische Evolutietheorie voorstelt. De variaties vinden altijd in een neerwaartse trend plaats en worden begrensd door de
genetische code (aan honden zullen geen vleugels groeien en ze zullen niet leren hoe te vliegen). Geen nieuwe genetische informatie wordt toegevoegd, maar er vindt altijd een verlies aan genetische informatie plaats: Het originele paar "honden" zou alle potentiële karakteristieken van al hun verschillende nakomelingen al hebben gehad, terwijl hun nakomelingen zelf datzelfde potentieel hebben verloren. De hondensoort is de oorsprong geweest van vele soorten die later op hun beurt geïsoleerde genenpoelen zouden vormen. De oorspronkelijke ouders zouden alle potentiële eigenschappen al hebben gehad, die in al hun verschillende nakomelingen tot uitdrukking zijn gekomen. Dit is het enige wat door de wetenschap is geobserveerd. Er is geen proces bekend waarmee genetische informatie zou kunnen worden toegevoegd.
Terwijl Micro-evolutie (variaties binnen een soort) is geobserveerd en goed bedocumenteerd is, geldt dit niet voor Macro-evolutie, die dus sterk betwijfeld kan worden. Macro-evolutie is de overgang van de ene soort plant of dier naar een andere. Macro-evolutie vraagt om grote of belangrijke veranderingen in de basisfuncties van een organisme. Dit kan niet plaatsvinden tijdens het leven van een individueel organisme, dus kan het slechts het resultaat zijn van een reeks
genetische mutaties. Elke in laboratoria waargenomen genetische mutatie, waarbij vorm of functie waren betrokken, waren ofwel fataal, ofwel leidden tot een verminking ofwel maakten een eerdere mutatie ongedaan. Sommige
bacteria met genetische afwijkingen hebben
antibiotica bijvoorbeeld beter overleefd dan bacteria zonder die mutaties, maar stierven snel uit toen de antibiotica verdween. Macro-evolutie is de uitleg van de evolutionisten voor het ontstaan van de miljarden verschillende levensvormen op aarde - Variatie van de ene Soort tot een andere.
FACIESFacies of faciës is een begrip uit de geologie waarmee een omstandigheid wordt bedoeld, waarin een bepaald type gesteente gevormd wordt. Het begrip wordt gebruikt om duidelijk te maken dat een verandering van de
lithologie (het soort gesteente) niet door het moment van afzetting komt, maar door gelijktijdige verschillende omstandigheden. Een verandering in gesteente als gevolg van een andere facies is dus positiegebonden, niet tijdsgebonden.
Soorten facies
Er zijn twee soorten faciesverschillen bekend:
- Sedimentaire facies, een verandering in afzettingsmilieu. Een rivier zal bijvoorbeeld op zijn stroomrug zand afzetten, maar daarnaast in zijn uiterwaarden klei. In gesteente is deze faciesovergang terug te vinden als een overgang tussen zandsteen en kleisteen.
- Metamorfe facies, een verandering van mineraalinhoud door verschillende omstandigheden van temperatuur en druk die binnen een gesteente heersten.
Walthers facieswet
Walthers facieswet zegt dat in een (horizontaal liggende) sedimentaire opeenvolging een verticaal faciesverschil het gevolg is van een horizontale verschuiving van de afzettingsomstandigheden. Oftewel, als bijvoorbeeld een rivier zijn bedding verlegt, zullen sedimenten van het ene type boven op sedimenten van het andere type komen te liggen. Een ander voorbeeld is als de zeespiegel daalt (
regressie) of juist stijgt (
transgressie) waardoor de zee landinwaarts beweegt of zich juist terug trekt. De wet is opgesteld door en vernoemd naar de geoloog
Johannes Walther.