Geologische begrippen (deel 4)

CONTINENT
Een continent is een zeer grote landmassa die niet of vrijwel niet met ander landmassa's verbonden is. Hierbij wordt alleen gelet op land en water, niet op de waterdiepte, onderzeese bergruggen of het continentaal plat. Volgens Britannica telt de wereld de volgende zeven continenten: (van groot naar klein): Azië, Afrika, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Antarctica, Europa en Oceanië.

Eiland, schiereiland en werelddeel
Een landmassa die te klein is om een continent te worden genoemd, is een eiland. Over het algemeen wordt Groenland beschouwd als het grootste eiland en Australië (vier keer zo groot) als het kleinste continent. Deze keus is tamelijk arbitrair. Een kleine landmassa die via een relatief kleine landengte met een andere landmassa verbonden is, is een schiereiland.
Het woord continent wordt soms verward met werelddeel. Een werelddeel is echter inclusief de omringende eilanden.

Begrenzing
Volgens de gegeven definitie zijn Noord-Amerika en Zuid-Amerika aparte continenten. Ze zijn elk groot genoeg en ze zijn slechts door een smalle landengte met elkaar verbonden. Ook Afrika geldt als een apart continent. Europa is een uitzondering. Strikt genomen vormen Azië en Europa samen een continent (dat soms Eurazië wordt genoemd). het veel kleinere Europa is dan een schiereiland van Eurazië. Om historische redenen beschouwt men echter Europa als een apart continent. De grens tussen Europa en Azië ligt niet precies vast en loopt ongeveer door het Oeral-gebergte. Ook de grens tussen de twee Amerika's en de grens van Afrika liggen niet precies vast. Men kan zeggen dat het Panamakanaal en het Suezkanaal tot gevolg hebben dat deze continenten geheel door water van elkaar gescheiden zijn. De grens loopt dan door het kanaal. Vindt men dat een kunstmatige waterweg niet meetelt, dan legt men de grens op de plaats waar de landengte het smalst is (dat is ongeveer hetzelfde) of, om praktische redenen, bij een landgrens (dus tussen Panama en Colombia en tussen Israël en Egypte).

Andere definities
Men onderscheidt ook dubbelcontinenten zoals Amerika (Noord- en Zuid-Amerika samen) en Eurazië (Europa en Azië), en zelfs supercontinenten zoals Afrika-Eurazië. Voorbeelden van supercontinenten in de loop van de geschiedenis van de aarde zijn Rodinia, Pannotia, Pangaea, Laurazië en Gondwana.

OCEAAN
Een oceaan is een min of meer zelfstandige wereldzee tussen de continenten, en kan meerdere (kleinere) zeeën bevatten. Het woord oceaan komt van het Griekse Okeanos, wat in de mythologie de personificatie van de wereldzee is. De oceanen en zeeën nemen ongeveer 2/3 van het oppervlak van de aarde in, terwijl het land 1/3 van het oppervlak bestrijkt.

De verschillende oceanen
Sinds het vastleggen van de grenzen van de Zuidelijke Oceaan door de Internationale Hydrografische Organisatie in 2004, worden er vijf oceanen onderscheiden (in volgorde van grootte):

  1. De Grote of Stille Oceaan (vroeger Stille Zuidzee genoemd) (Engels: Pacific Ocean) - Begrensd door (in wijzerzin vanaf het noorden) de Arctische Oceaan, de westkust van Noord- en Zuid-Amerika, de Atlantische, Zuidelijke en Indische Oceanen, de oost- en noordoostkust van Australië, de Indonesische archipel en de oostkust van Azië. Oppervlakte: 155.557.000 vierkante kilometer. De voornaamste eilandgroepen in de Grote Oceaan zijn Polynesië, Melanesië en Micronesië. Bij het eiland Guam ligt de diepste trog van de wereld; de Marianentrog. Ze is in 1960 ontdekt en afgedaald met de bathyscaaf "Triëste" tot op 10.916 meter diepte.
  2. De Atlantische Oceaan - Begrensd door de Arctische Oceaan, de west- en zuidkust van Europa, de noord- en westkust van Afrika, de Indische, Zuidelijke en Grote Oceanen en de oostkust van Zuid- en Noord-Amerika. Oppervlakte: 76.762.000 vierkante kilometer.
  3. De Indische Oceaan - Begrensd door de zuidkust van Azië, de Indonesische archipel, de west- en zuidkust van Australië, de Grote, Zuidelijke en Atlantische Oceanen en de oostkust van Afrika. Oppervlakte: 68.556.000 vierkante kilometer.
  4. De Zuidelijke Oceaan (ook Antarctische Oceaan genoemd) - Begrensd door de kust van Antarctica enerzijds, en de Atlantische, Indische en Grote Oceanen anderzijds. De grens met deze oceanen ligt op 60° zuiderbreedte. Oppervlakte: 20.327.000 vierkante kilometer.
  5. De Noordelijke IJszee (ook Arctische Oceaan genoemd) - Begrensd door de Atlantische Oceaan, de noordkust van Noord-Amerika, de Grote Oceaan en de noordkust van Azië en Europa. Oppervlakte: 14.056.000 vierkante kilometer.


Soms wordt er ook gesproken over zeven oceanen, in dit geval zijn de Grote of Stille Oceaan en de Atlantische Oceaan ter hoogte van de evenaar verder onderverdeeld in een Noordelijke en Zuidelijke deel.


Voor uitleg over de
Grote Oceaan, klik op GROTE OCEAAN.
Atlantische Oceaan, klik op ATLANTISCHE OCEAAN.
Indische Oceaan, klik op INDISCHE OCEAAN.
Zuidelijke Oceaan, klik op ZUIDELIJKE OCEAAN.
Noordelijke IJszee, klik op NOORDELIJKE IJSZEE.

ABYSSALE VLAKTE
Met abyssale vlakte bedoelt men de diepzeetafel tussen 3000 en 6000 meter diepte. Het is de vlakke oceaanbodem aan weerszijden van een spreidingsrug en reikt tot aan de continentale helling.

MID-OCEANISCHE RUG
Een langgerekte onderzeese vulkanische bergketen in het midden van een oceaan. Door het uit elkaar schuiven van de platen welt er voortdurend lava op. Deze lava stolt en vormt de nieuwe korst. De rug in het midden van de Atlantische Oceaan heet de Mid-Atlantische Rug.

Voor uitleg over onderzeese ruggen, klik op ONDERZEESE RUGGEN.

CONTINENTAAL PLAT
Het continentaal plat is dat deel van de zee dat grenst aan de continenten. Het heeft een gemiddelde breedte van 75 kilometer en een diepte tot ongeveer 130 meter. Dit ondiepe deel van de zee kenmerkt zich door een enorm hoge productie. Meer dan 90% van alle vis van de wereld wordt hier gevangen, terwijl het oppervlak slechts 7,5% van het complete oceaanoppervlak bedraagt!
Het continentaal plat omringt alle continenten op aarde. De breedte van het continentaal plat wordt bepaald door het punt waarop de zeebodem opeens steiler naar beneden gaat. De gemiddelde breedte is weliswaar 75 kilometer, maar kan in feite variëren van 0 tot 1500 kilometer.
Het continentaal plat is bijzonder rijk aan plantaardig en dierlijk leven. Doordat er voldoende licht in de ondiepe waterlaag kan doordringen, is wiergroei mogelijk. In het water zweven microscopisch kleine algjes rond. Hier vindt een kwart van de totale productie van plantaardig materiaal in zee plaats.
Door de grote hoeveelheid kleine voedseldiertjes en algjes (plankton) is het continentaal plat voor jonge vissen de plek bij uitstek om op te groeien. Veel vissoorten van de open oceaan komen dan ook naar deze gebieden voor het afzetten van hun eieren.

GEOMORFOLOGIE HASSELT EN OMGEVING
DEMERVALLEI
  1. Hasselt, Herk-de-Stad, Lummen, Halen
  2. Landschapsbeeld: depressie van Schulen

De Demervallei situeert zich langsheen de vallei van de Demer tussen Hasselt en Diest. De rivier blijft ten zuiden van het Kempisch Plateau, botst tegen enkele diestiaanheuvels op en wringt er zich tussendoor vlak voor het Webbekomsbroek, waar ze samenloopt met de vallei van de Zwarte Beek. Stroomafwaarts van Hasselt omvat de Demervallei uitgestrekte graslandcomplexen, valleibossen en vijvers. De meeste graslanden zijn in landbouwgebruik en maken samen met de natuurterreinen deel uit van (nog grotendeels privé) kasteeldomeinen. Een aantal gebieden zijn in beheer bij natuurverenigingen of het Vlaamse Gewest. Bijzondere aandacht vraagt het samenvloeiingsgebied van Demer, Herk, en Gete: het Schulensbroek. Het is een belangrijk vogelgebied, wachtbekken en recreatiegebied.
Gebiedskwaliteiten
De natte sfeerDe droge sfeerGeomorfologisch
beek en zijbeken
vijvers
valleibossen
natte graslanden (broeken)
kasteeldomeinen
Schulensmeer
droge bossen op diestiaanheuvelssamenvloeiingsgebied Schulensbroek (polder)
diestiaanheuvels

DE WIJERS
  1. Hasselt, Zonhoven, Heusden-Zolder, Genk, Diepenbeek
  2. Landschapsbeeld: vijvers

Het Vijvergebied Midden-Limburg - in 2005 herdoopt tot 'De Wijers' - behoort geomorfologisch tot de Lage Kempen. Dit is een brede laagvlakte die langzaam afhelt van het noordoosten (60 m) naar het westen (30 m) en het zuidoosten (40 m). Deze laagvlakte wordt onderbroken door enkele diestiaan getuigenheuvels: opduikingen uit het Cenozoïcum die noordoost-zuidwest gericht zijn. Het gebied wordt ontwaterd door een sterk hydrografisch net dat tot het Demerbekken behoort. De belangrijkste beken zijn de Laambeek, de Zonderikbeek of Roosterbeek en de Slangbeek. De grondwatertafel bevindt zich buiten de beekvalleien op minder dan 3m onder het bodemoppervlak. In de beekvalleien ligt ze op minder dan 1,25 m en dagzoomt in de venige kommen en talrijke vijvers.
De meer dan 1 000 vijvers zijn door menselijke activiteiten ontstaan: uitgegraven voor de viskweek, maar ook door ontginningen van turf en ijzererts. De vijvers staan via een netwerk van greppels en sluizen met elkaar in verbinding. Naast vijvers is het gebied rijk aan vennen, rietvelden, moerassen, (broek)bossen en droge en natte heide. De rietvelden zijn van groot belang voor o.a. de roerdomp. De getuigenheuvels of diestiaanheuvels zijn bedekt met bos, voornamelijk naaldhout, en met heide. Weilanden kenmerken het landbouwlandschap (ongeveer 20 % van de oppervlakte). Deze weilanden zijn, net zoals de oude dorpskernen, nog vaak omringd door houtwallen.
Gebiedskwaliteiten
De natte sfeerDe droge sfeerGeomorfologisch
vijvers
rietmoeras
beken
heide
bossen
houtwallen
kasteelparken
diestiaanheuvels

VOCHTIG HASPENGOUW
  1. Kortessem, Hoeselt, Bilzen, Wellen, Borgloon, Heers, Tongeren, St-Truiden, Alken, Nieuwerkerken, Hasselt, Diepenbeek
  2. Landschapsbeeld: hoogstam- en laagstamboomgaard

Wegens het voorkomen van kleilagen in de ondergrond, is deze weinig doordringbaar voor regenwater. In de hellingen ontstaan dan ook bronnen. De streek is doorsneden door talrijke beekjes, hetgeen het heuvelachtige karakter van de streek verklaart. Een aantal grotere beken doorsnijden het gebied van zuid naar noord: Demer, Mombeek en Herk.
Door het geaccidenteerde terrein is grootschalige landbouw niet overal mogelijk (ondanks het feit dat ruilverkaveling de grootschaligheid heeft bevorderd), waardoor het gebied relatief veel afwisseling en kleinschaligheid heeft behouden.
De interfluvia (heuvelruggen) zijn meestal intensief in cultuur gebracht, terwijl steilere hellingen vaak bebost zijn of met boomgaarden en minder intensief gebruikte weilanden bedekt zijn. In de valleien wisselen intensieve weilanden af met populierenplantages, elzen- en wilgenbosjes, ruigten en interessante moerasvegetaties. Alhoewel de fruitteelt wordt gedomineerd door laagstamplantages en kleinfruit, zijn er nog heel wat oude hoogstamboomgaarden te vinden. (Meidoorn)hagen omzomen op heel wat plaatsen de boomgaarden en weilanden. Holle wegen, al dan niet met beboste bermen, doorsnijden de hellingen. Sommige hellingen op kalkrijke ondergrond zijn bedekt met kalkgrasland.
De verwevenheid met het cultuurhistorisch patrimonium in de regio is opvallend: er zijn de vele kastelen (en kloosters) met bijhorende parken en boomgaarden en de kleinere cultuurhistorische sites met landschappelijke waarde, zoals de romeinse tumuli en de kapellen. Wat betreft de geologie zijn er ontsluitingen van het Oligoceen (zanden van Neerrepen, Grimmetingen, Alden Biesen en Berg en Henis).

Gebiedskwaliteiten
De natte sfeerDe droge sfeerGeomorfologisch
hellingbosjes
kasteelparken
kalkgraslanden
holle wegen
boomgaarden
hagen
beken
bronnen
poelen
ontsluitingen van oligocene zand- en kleilagen


Voor meer uitleg over Hasselt en omgeving. Klik hier.

EROSIE
Het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt. Op Aarde gebeurt erosie vooral door de werking van wind, stromend water, ijs, maar ook ongewonere vormen van erosie zijn mogelijk als gevolg van vulkanisme en inslagen. In Vlaanderen komt erosie veel voor. Elk jaar spoelt gemiddeld 15 miljoen ton vruchtbare Vlaamse landbouwgrond weg door bodemerosie.
Erosie moet niet verward worden met verwering. Het verschil tussen erosie en verwering is dat bij erosie de grond verplaatst wordt, terwijl bij verwering de grond wel in stukjes breekt (mechanische verwering) of chemisch verandert (chemische verwering) maar op dezelfde plaats blijft.
Het is een fenomeen met een natuurlijke oorzaak dat in ieder geologisch tijdperk optreedt. Menselijke activiteiten kunnen het erosieproces versterken, bijvoorbeeld door het kappen van bossen en het kaal houden van de bodem door ploegen.

Watererosie
Watererosie is een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en stromend water worden losgemaakt en getransporteerd, hetzij laagsgewijs over een grote oppervlakte, hetzij geconcentreerd in 'rills' of geulen. Dit leidt onder meer tot een afname van de bodemkwaliteit en -productiviteit, maar ook tot belangrijke schade door modderoverlast in stroomafwaarts gelegen gebieden. Wanneer kale aarde op een heuvel ligt en het regent, dan stroomt met het water grond langs het oppervlak naar beneden. Wanneer die grond beplant is, wordt de grond door de begroeiing vastgehouden. Ook krijgt het water minder kans om af te stromen, aangezien het nu beter in de grond kan infiltreren. Verticale rivierwerking is het proces van erosie en sedimentatie.

Fluviale erosie
Wanneer het ijs van de gletsjer begint te smelten ontstaat er een rivier. De rivier begint met een beekje. De rivier snijdt een V-vormig dal uit. Bovenloop. Dit is waar het ijs smelt en de rivier ontstaat. Deze slijpt in de bergen een V-vormig dal uit. De bovenloop loopt tot waar de bergen stoppen. Middenloop. Dit is waar de river de bergen heeft verlaten en de watermassa blijft groeien. Vanaf dan gaat de rivier een beetje slingeren. Benedenloop. Hier gaat de rivier veel meer kronkelen en daardoor minder hard stromen. Er komen minder stenen mee naar beneden. Een bocht in de rivier heet een meander. Doordat het water hard tegen de buitenbocht stroomt slijt die ver uit. Totdat ie doorbreekt en het water rechtdoor kan stromen. Dit duurt jaren. De kronkel heet dan een 'dode lus'. Ook mensen doen dit soms. Ze maken de rivier dan zo recht mogelijk. Dat heet kanaliseren.

Glaciale erosie
Is eigenlijk gletsjer-erosie. Gletsjers ontstaan boven de sneeuwgrens. Door de sneeuwval drukt de sneeuw de overige sneeuw naar beneden. Hierdoor wordt de sneeuw ijs en ontstaat er een hele grote ijsmassa. Gletsjer erosie slijpt een U-vormig dal uit. Een gletsjer glijdt zo'n 8 - 50 centimeter per dag. De stenen in de gletsjers schuren de grond en nemen nog meer stenen mee.

Marine erosie
Wanneer de river uitmondt in de zee kan deze verandering van stromen veroorzaken. Ook door het tij worden delen van duinen en rotsen afgeschuurd. Hierdoor kunnen kliffen ontstaan.

Ploegerosie en bodemerosie door de mens
Ploegerosie ontstaat wanneer een akker op een helling geploegd wordt. Tijdens het ploegen zullen de bodemdeeltjes opgetild worden door de ploeg, om daarna terug te vallen. Bij dit terugvallen zullen de bodemdeeltjes door de zwaartekracht lager op de helling terechtkomen dan ze oorspronkelijk lagen. Deze vorm van erosie zorgt voornamelijk voor erosie bovenaan de akker, terwijl er onderaan de akker voornamelijk sedimentatie plaats heeft. Ook zullen convexiteit (bolrondheid) en concaviteit (holrond) binnen in de akkers weggewerkt worden. Het belangrijkste gevolg is de afname van de bodemkwaliteit.

Winderosie of Eolische erosie
Winderosie van de bodem vindt plaats als gevolg van de kracht van de wind, waarbij bodemdeeltjes door de wind worden meegenomen. Wanneer de toplaag van de bodem al verdwenen is wordt de bodem gevoeliger voor verstuiving, waardoor een landschap kwetsbaarder wordt voor winderosie. Een door winderosie beïnvloed landschap kan erg dynamisch zijn, denk maar aan een zandverstuiving.

Beheersmaatregelen
Er zijn diverse beheersmaatregelen om erosie te voorkomen. Een belangrijke factor is het in stand houden van de begroeiing en het voorkomen van stromend water.

Beheersmaatregelen bij natuurlijke begroeiing:
  1. het niet in een keer rooien van een bos perceel;
  2. op zeer steile heuvels en bergen, het aanplanten van bomen, alsook het reduceren van bomen tot hakhout: hierdoor valt de boom niet om wat de daarbij behorende erosie voorkomt.

Wanneer op hellingen landbouw bedreven wordt, dan zijn de volgende beheersmaatregelen mogelijk:
  1. ploegen volgens de hoogtelijnen;
  2. voorkomen dat de bodem na het oogsten kaal blijft, zeker in de winter en tijdens de regenseizoenen. Dit kan door het gebruik van groenbemesters en het laten staan van gewasresten;
  3. het bouwen van terrassen en dammetjes langs de hoogtelijnen om de grond en water vast te houden;
  4. het plaatsen van stroken groen langs een hoogtelijn om de grond en het water op te vangen;
  5. overgaan tot "niet kerende" landbouw (dus niet ploegen), dit kan echter lijden tot een lagere opbrengst en hogere kosten voor onkruidbestrijding;
  6. het plaatsen van opvangbekkens waarin het water tot rust komt en de grond neerslaat.


Voor meer uitleg over exogeneprocessen. Klik hier.

SEDIMENTATIE, AFZETTING, ACCUMULATIE
Is het bezinken en ophopen van sedimenten. Meestal gebeurt dit door stromend water in zeeën of rivieren. Er zijn veel factoren die de sedimentatie bepalen:
  1. snelheid van de stroming
  2. korrelgrootte
  3. materiële vracht
  4. dalingsgraad
  5. lossingshoeveelheid
  6. wrijving
  7. onstuimigheid
  8. coagulerende dwarsdoorsnede


In de glaciale geomorfologie (bespreekt landschappen gecreëerd door gletsjers) onderscheidt men 5 accumulatievormen:
  1. ongesorteerd sediment
  2. grof materiaal
  3. klei en slib
  4. kalkhoudend materiaal
  5. grote erratische blokken (zwerfkeien)


In een firnbekken is er sprake van accumulatie van sneeuw: dit is het accumulatiegebied. Daarnaast is er het ablatiegebied, de gletsjertong, waar het ijs afsmelt.


DATERING OF OUDERDOMSBEPALING
De datering of ouderdomsbepaling van vondsten is zowel in de archeologie, de geologie als de paleontologie een belangrijk probleem. Er zijn echter een aantal goede technieken beschikbaar om een redelijk nauwkeurige schatting te maken van de ouderdom van gesteenten en gebruiksvoorwerpen.

De verschillende methoden en technieken hebben hun beperkingen. Zo is de koolstof-14-methode niet geschikt voor gesteenten en voor ouderdomsbepalingen ouder dan circa 60.000 jaar. Door vergelijkingen te maken met andere bronnen en technieken kan men dateringsmethoden ijken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen Relatieve datering en Absolute datering.

Relatieve datering
Het is niet altijd noodzakelijk om precies te weten hoe lang geleden iets gebeurde. Belangrijker is soms om te weten of iets voor of na een andere gebeurtenis kwam. Het idee dat iets ouder of jonger is dan iets anders is de basis van relatieve dateringsmethoden.

Absolute datering
Uiteindelijk is het ideaal toch een relatieve datering precies in de tijd te kunnen plaatsen. Dat kan soms door middel van absolute dateringen die meestal zijn gebaseerd op natuurkundige methoden. Met dendrochronologie is het soms mogelijk het precieze jaar te achterhalen en soms zelfs het seizoen. Een aan dendrochronologie verwante methode is de relatief jonge tak van de sclerochronologie die periodieke patronen bestudeert die worden vastgelegd in skeletten en andere harde dierlijke weefsels.


Voor meer uitleg over fossielen. Klik hier. Klik vervolgens op fossielen.

Extra uitleg over de geologie van
Nederland en Vlaanderen. Klik hier.
Nederland. Klik hier.
de Ardennen en de Eifel. Klik hier.
Extra uitleg over de geologische periodes. Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu.
ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
*
De continenten steken boven de oceanen uit en hun gezamenlijke
oppervlakte beslaat
*
Ongeveer 65% van het aardoppervlak
*
Grote delen van de oceanen zijn
*
De oceaanbodem wordt voor ca.10% gevormd door
vlakke delen, de zo geheten
*
Er zijn ook oceanische ruggen zoals b.v. de midatlantische rug
tussen Amerika en Europa/Afrika. Het zijn de
*
Er zijn in de oceanen diepzeetroggen, lange smalle depressies
van vaak meer dan 10.000 m diep. Deze liggen vaak dicht bij randen
*
Langs de rand van een continent loopt bijna altijd een continentaal plat.
Het is een ondiepe zone, tot 200 m diep. Dit is een onderzeese
voortzetting van het continent. Men noemt dat
*
Wat men het landschap noemt, kan men aanduiden
*
De tak van de geologie en de geografie die zich bezighoudt met het reliëf
*
Beschrijving van het reliëf zou men dus de morfografie moeten noemen.
Het ontstaan en de ontwikkeling van de vormen in de tijd
*
De processen die een rol spelen bij de vorming van het reliëf zijn
*
Waar op het aardoppervlak materiaal wordt weggenomen
*
Waar op het aardoppervlak materiaal wordt opgehoopt
*
Een geomorfologische kaart wil zowel de vormen van
*
Het ontstaan van een landschap voorstellen noemt men.
*
Door middel van kleuren en tekens, die worden vastgelegd
in een bijgevoegde legenda, worden alle gewenste
*
Een hypsometrische kaart is een kaart, waarop
*
In de geologie worden twee methoden voor
ouderdomsbepaling gebruikt:


*
De relatieve tijdschaal werd opgesteld
*
De absolute tijdschaal wordt meestal bepaald
aan de hand van het uiteenvallen van radioactieve
elementen in de aardkorst,

*
De normale tijdseenheid is 1 miljoen jaar is

*
Een supercontinent dat volgens plaattektonische reconstructies,
1100 tot 750 miljoen jaar geleden, tijdens het Neoproterozoïcum,
bestond uit bijna alle continentale massa op Aarde.
*
Een supercontinent waarvan het bestaan betwist wordt.
Het zou bestaan hebben van ongeveer 600 miljoen jaar geleden
tot ongeveer 540 miljoen jaar geleden, gedurende het Ediacarium.
*
Een aardrijkskundige term voor een stuk land dat met een landengte
aan een andere landmassa verbonden is, en daardoor net geen eiland vormt.
*
Een landoppervlak dat aan alle kanten omringd is door water, maar kleiner
is dan een continent en groter dan een rots of een zandbank.
*
Een gebergte dat in Rusland ruwweg van noord naar zuid loopt
en het noordelijke deel de scheiding vormt tussen Europa en Azië
op het Eurazische vasteland.
*
Een ruim 81 km lang kanaal in het Centraal-Amerikaanse Panama.
*
Een 193 km lang kanaal in de landengte van Suez in Egypte,
geopend in 1869. Het verbindt Port Said aan de Middellandse Zee
en Suez aan de Rode Zee en begrenst het schiereiland Sinaï,
dat ten oosten ervan ligt. Het is tevens de scheiding tussen Afrika en Azië.
*
Met een diepte van ongeveer 11 kilometer de diepst bekende plek in de oceaan.
*
Zie kaart.

Naam van eilandengroep waarin de Tonga eilanden liggen?
*
Zie kaart.

Naam van eilandengroep waarin de Mariana eilanden liggen?

*
Zie kaart.

Naam van eilandengroep waain de Fiji eilanden liggen?
*
Een natuurgebied ten oosten van de Belgische stad Diest, beginnend
tegen de stadskern. Het gebied is 240 ha groot en is vrij toegankelijk.
Het broek bevat rietvelden, hooi- en graslanden, poelen en bosgedeelten.
Er zijn delen met veel moerassen en delen met veel bloemen.
ier leven veel vogels en insecten. Het gebied is eigendom van het
Vlaams Gewest en wordt beheerd door de
Vlaamse Milieumaatschappij en het Agentschap voor Natuur en Bos.
*
Een natuurgebied ten noorden van Herk-de-Stad, ten westen van
Schulen en ten zuiden van Linkhout. Het gebied meet ongeveer 200 ha.
Het gebied is Europees beschermd als onderdeel van Natura 2000-gebied
'Demervallei'
*
Andere naam voor retentiebekken, een opvangmogelijkheid voor overtollig water.
*
Een weg die is uitgesleten door uitspoeling (door hemelwater) en/of
door veelvuldig gebruik (door bijvoorbeeld vee of voertuigen),
waardoor de weg tussen twee hellingen ligt.
*
Hoe noemt men in het Nederlands een erratisch blok, een steen of kei die
door een gletsjer of ijskap is meegevoerd.
*
De wetenschapsdiscipline die zich bezighoudt met het dateren van
houten voorwerpen of archeologische vondsten aan de hand van in
de voorwerpen herkenbare groeiringen.
*
De wetenschap die fossiele resten of sporen van organismen bestudeert,
om aan de hand daarvan de aard en evolutie van het leven op Aarde
in het geologisch verleden te reconstrueren.
*
De verdwijning, afvoer of loslating van een stof aan het oppervlak,
door verdamping, sublimatie, afbrokkeling of andere vormen van erosie.
De term wordt bijvoorbeeld gebruikt in de glaciologie.