Een fluviatiel proces is in een geomorfologisch (landschapvormend) proces onder de werking van een stromend medium. Op Aarde is dit medium meestal vloeibaar water in de vorm van een rivier. Rivieren worden gevoed door neerslag en grondwater uit hun stroomgebied, of door een overlopend meer, of door smeltwater van over en onder een gletsjer of ijskap. Rivieren zijn de voornaamste transportmiddelen en zorgen voor de afzetting van sedimentaire gesteentes. Op het moment dat het sediment bezinkt spreekt men van fluvatiele sedimentatie. Als die sedimentatie op dezelfde plek lang genoeg verdergaat, kan een dik pakket sediment ontstaan. Fluviatiel verwijst normaal gesproken naar rivieren en stromen, maar ook naar doorstroming, stromen over land en percolatie (Percolatie is een term uit het waterbeheer. Onder percolatie wordt verstaan, de neerwaartse beweging van water in de onverzadigde zone van de bodem. Dit water is meestal eerst vanaf het maaiveld geïnfiltreerd in de onverzadigde zone van de bodem. Door percolatie vindt aanvulling van het grondwater plaats. Het water dat door percolatie in de bodem komt wordt ook percolaat genoemd. De term wordt met name gebruikt voor het infiltratiewater in verontreinigde gebieden zoals vuilstortplaatsen. Het percolaat moet daar in verband met de aanwezige verontreinigingen opgevangen worden voor het in het grondwater terecht komt). Op Venus vormt vloeibare lava fluviatiele landschapsvormen. De Saturnusmaan Titan kent ook fluviatiele vormen, waarschijnlijk gevormd door vloeibaar methaan.
kommen, (Komgronden zijn de laaggelegen gebieden in de uiterwaarden langs de rivieren. Ze zijn gevormd in de periode dat de Nederlandse rivieren nog niet bedijkt waren en er door overstromingen in het gebied achter de oeverwallen zware rivierklei of - in het westen van het land - zeeklei is afgezet. Komgronden overstromen nog jaarlijks in het voorjaar, waarbij ze steeds opnieuw bedekt raken met een laagje slib. Deze kleiige gronden liggen een stuk lager dan de oeverwallen die pal langs de rivieroever zijn opgeworpen en ze zijn ook natter. Daarom worden komgronden bijna uitsluitend als grasland gebruikt).
een gebied dat zich bevindt binnen een (vroegere) meander van een rivier en dat een reliëfrijk landschap van stroomruggen en dalen te zien geeft is een kronkelwaard
glijoevers (De glijoever is de oever van een beek of rivier waarbij de stroming zich nagenoeg aan de ander zijde van het water bevindt. Bij de glijoever is dus relatief weinig stroming, zodat zich hier zand kan afzetten. De glijoever bezit een flauw, glijdend talud),
stootoevers (Stootoever is de benaming voor de oever van een rivier of beek waar de stroming van het water vlakbij loopt. Deze oever vormt als het ware de buitenbocht van de rivier. Door de nabijheid van de stroming is de oever gevoelig voor afkalving. Als de oever niet wordt beschermd, zal de oever instorten. De in het water gevallen grond wordt met de stroming meegevoerd en elders, waar de stroning gering is, afgezet. De stootoever heeft een steil talud. Bij grote rivieren wordt de stootoever beschermd door het aanleggen van kribben of strekdammen die dwars vanuit de oever de rivier in steken. Hierdoor wordt de hoofdstroom verder naar het midden van het rivierbed verlegd.
Afzettingen in door stromend water uitgeslepen grotten.
Fluvio-glaciale landschapsvormen ontstaan door afstromend ijssmeltwater.
Kames (proglaciaal fluviatiel: smeltwater tussen ijs en bergwand/morenewal).
Sandrs (proglaciaal fluviatiel). Sandr is een waaiervormig afzettingsgebied van sedimenten dat door smeltwater voor een gletsjerfront gevormd is. Het smeltwater stroomt voor de gletsjer van de stuwwallen af, hierbij neemt het water materiaal van deze wal mee naar beneden, beneden aan de gletsjer neemt de bewegingskracht af en worden het materiaal afgezet.
Denudatie Is een proces waarbij, als gevolg van de verwijdering van materiaal door middel van erosie en verwering, een reductie ontstaat van het reliëf in landvormen en landschappen. Vooral door exogene processen, zoals beweging van water, ijs of wind, kan denudatie ontstaan. Bij denudatie kunnen zowel vaste gesteenten als opgeloste bodemdelen worden verwijderd. Zowel fysische verwering als chemische verwering vindt plaats in relatie met geomorfologische landvormen. Over langere tijd kan denudatie een daling van het landschap tot gevolg hebben. Tot de factoren die denudatie beïnvloeden, behoren de vorm van het aardoppervlak, de eigenschappen van het bodemmateriaal, het klimaat, de tektonische situatie en activiteiten van mensen, dieren en planten.
Sprekend over het reliëf raak men de kern van de geomorfologie, die reliëfvormen als hoofdonderwerp heeft. Waar gebergten en heuvels voorkomen, wordt de oppervlakte van de aardkorst aangetast door verwering. Het losgemaakte materiaal wordt afgevoerd door exogene processen (uitwendige krachten: verwering/erosie onder invloed van de atmosfeer, hydrosfeer en biosfeer). Het oppervlak, dat na deze degradatie of afbraak overblijft, of dat door aggradatie of opbouw is ontstaan, is het reliëf. Continenten zouden door de afbraak tot laaglanden vervlakken, als bv.: epirogenese (Epirogenese = rijzen en dalen van grote delen van de aardkorst. Het gesteente is hierbij niet of nauwelijks vervormd. (Tussen de orogenen = geplooide zones liggen grote delen aardkorst, waar de afzettingen weinig of niet geplooid zijn. Dit zijn de kratonen. Deze kunnen wel door rijzen of dalen verticaal zijn verplaatst. Deze verplaatsing valt onder het begrip epirogenese. Hierdoor kunnen grote sedimentatiebekkens of berggebieden worden gevormd). Afbraak door verwering en door hellingprocessen vindt overal plaats. Eroderende werking van rivieren uiteraard alleen in de bedding.
Reliëfvormen worden gewijzigd door afbraak ten gevolge van:
1. verwering, gevolgd door hellingprocessen en fluviatiele erosie 2. wind 3. gletsjers 4. de branding aan de kust 5. de oplossende werking van grondwater.
De afbraaksnelheid heeft men wel trachten te berekenen door de hoeveelheid afgevoerde stoffen in de rivieren te meten. Men komt dan tot zeer lage gemiddelde afbraaksnelheden. Ergens tussen de 1 en 50 cm per 1000 jaar.
Dalvorming Verschillende riviertypen oefenen een verschillende eroderende werking uit.
dalvormende rivieren hebben meestal een steile gradiënt en verrichten in een smalle bedding diepteerosie. Ze versnijden een gebergte door dalen
meanderende rivieren veroorzaken nauwelijks nog diepteerosie. In de buitenbochten treedt breedteerosie op, waardoor de dalbodem wordt verbreed
vlechtende rivieren kunnen de weinige keren, dat ze veel water voeren over een grote breedte de bodem eroderen. Bij afnemende waterhoeveelheid bedekken ze deze dan weer met een breed puinbed.
Waar een rivier uit een gebergte komt kan bij intensieve regenval een groot oppervlak worden bedekt met water. Dit stromende watervlak heet sheet flood. Deze kan een groot oppervlak eroderen tot een pediment (verweringspuin aan de voet van de berg). Ook kan een groot oppervlak worden bedekt met een puinlaag; dan vormt zich een puinwaaier
Dalprofielen Het dwarsprofiel van een dal bestaat uit een dalwand, waarop denudatie plaatsvindt, een dalbodem met de van de rivier en de bedding, waarin de rivier werkzaam is. Uit het lengteprofiel van een rivier kan men aflezen, tot hoe diep deze zich op een bepaalde plaats van zijn loop in de bodem heeft ingesneden. Vanzelfsprekend kunnen de hellingen van een rivierdal niet dieper reiken dan tot deze punten. Ze vormen de denudatiebasis voor de hellingen. Een rivier kan nergens dieper eroderen dan het punt van samenvloeiing met een hoofdrivier of van uitmonding in de zee. Dat is voor dat moment de erosiebasis. Pas als de hoofdrivier zich dieper insnijdt, respectievelijk als de zeespiegel daalt, kan de rivier zich dieper insnijden, doordat de erosiebasis is verlaagd. Wordt de erosiebasis daarentegen verhoogd, b.v. door stijging van de zeespiegel, dan zal de rivier materiaal gaan afzetten. Het lengteprofiel van de rivier is concaaf = steiler in de bovenloop. Dit hangt samen met de toename van het debiet, de afname van de bodemruwheid en de hardheid van het gesteente. Bij zijn oorsprong veroorzaakt een rivier veelal terugschrijdende = achterwaartse erosie. Een kaar of keteldal = een kort glaciaal dal, een soort nis, met steile wanden en vaak een bekken en een drempel. In het Frans: een cirque. Qua vorm heeft een kaar iets weg van een cuesta.
De cyclus van de dalevolutie De Amerikaan W.M.Davis (1850-1934) lanceerde een theorie over de evolutie van dalen. Hij hanteerde de begrippen jonge, rijpe en oude dalen. Dit niet in de betekenis van leeftijd, maar als stadium. Elk dal ontwikkelde zich volgens hem, in sneller of langzamer tempo naar gelang van de resistentie van het gesteente, in een aantal fasen:
Een kloofdal, als gevolg van de sterk eroderende werking van de rivier, die zich snel achterwaarts insnijdt.
Een V-dal, als de stroomsnelheid afneemt en de wanden worden aangetast tot hellingen.
Het dal verbreedt zich, doordat de rivier gaat meanderen en de laterale erosie = in de breedte, toeneemt. Dit is het stadium van de rijpheid.
Het dal verwijdt zich verder. De bedding vult niet meer de dalbodem. Het massatransport krijgt steeds meer invloed.
Uiteindelijk ontstaat er een nagenoeg vlak landschap met hellingen van slechts enkele graden. Er is een peneplain of schiervlakte ontstaan. Het niveau wordt dus tenslotte teruggebracht tot de erosiebasis. In de peneplain verheffen zich enkele resistente gesteentemassa's, de monadnocks. Waar de schiervlakte nog niet is doorgedrongen verheffen zich nog residuaire bergen = restbergen = restgebergte.
Niet alle dalen zijn ontstaan, zoals in dit hoofdstuk beschreven. Sommige zijn ontstaan door sedimentaire, andere door tektonische oorzaken. Voorbeelden van dit laatste zijn: het dal van de Rijn tussen Bazel en Bingen en de slenken in Afrika en West-Azië.
Dalstelsels Als een dalstelsel in een homogene ondergrond ongestoord en volledig tot ontwikkeling kan komen, dan vormt er zich een dendrietisch = boomvormig dalstelsel. NB. Dendron = boom. Zo'n stelsel omvat veel kleine einddalletjes = brondalletjes, die zelf geen zijdalletjes meer hebben. Ze worden dalletjes van de eerste orde genoemd. Deze stromen uit in dalen van de tweede orde, die in dalen van de derde orde, enz. Het hoofddal is het dal van de hoogste orde. De verhouding van het aantal dalen van opeenvolgende orde noemt men de bifurcation ratio = de vertakkingfactor van het dalstelsel of deel daarvan. Er bestaan allerlei wetmatigheden; waaraan de omstandigheden binnen een dalstelsel voldoen. Ze zijn vastgelegd in de Wetten van Horton
De eerste wet van Horton stelt dat het aantal dalen (rivieren) of dalsegmenten van een bepaalde orde omgekeerd evenredig is met het rangordegetal volgens een exponentiële functie. In tabel 1 staat het aantal dalsegmenten per rangorde.
Rangorde
Aantal segmenten
1
32
2
10
3
03
4
01
Het is duidelijk dat het aantal segmenten afneemt naarmate de rangorde groter wordt.
De tweede wet van Horton zegt dat de gemiddelde lengte van de dalen van een bepaalde orde een exponentiële functie is van hun rangordegetal. In tabel 2 staat de gemiddelde lengte van de dalen per rangorde.
Rangorde
Gemiddelde lengte (m)
1
160
2
450
3
830
4
1750
Het valt onmiddellijk op dat de gemiddelde lengte van de segmenten toeneemt naarmate de rangorde groter wordt. Er zijn dus meer dalsegmenten van een kleine orde, maar hun lengte is korter. Naarmate de rangorde toeneemt worden de dalsegmenten langer, maar neemt hun aantal per rangorde af
De namen van enkele begrippen die daarbij een rol spelen: de gemiddelde dallengte, de verhouding tussen stroomgebied en dallengte, de bifurcation ratio (vertakkingsgraad) en de verhouding tussen rangordegetal en gemiddeld verhang. Deze gegevens karakteriseren een rivier. Er blijkt iets uit over de geologische, geografische en geomorfologische omstandigheden van het gebied. De daldichtheid (de wijdmazigheid) van het dalstelsel is afhankelijk van de intensiviteit van de neerslag, de vegetatie, de permeabiliteit van de ondergrond en de steilte van het reliëf. Een waterscheiding vormt de begrenzing van een stroomgebied van een rivier. De definitie van een stroomgebied is: het gebied, waarvan alle effectieve neerslag in de rivier terechtkomt. Hieruit blijkt, dat de lijn, die de hoogste punten tussen twee rivieren verbindt, niet exact behoeft samen te vallen met de waterscheiding. Het beeld kan immers worden vertekend door ondergrondse waterstromen, die kunnen worden beïnvloed door resistente, hellende lagen. Waterscheidingen kunnen zich verplaatsen. Als van twee aan elkaar grenzende stroomgebieden één een lagere erosiebasis heeft en dus dieper ingesneden dalen, dan kan dit gebied zich uitbreiden ten koste van het andere. De waterscheiding zal zich dan langzaam verplaatsen. Veel ingrijpender is het aansnijden van een rivier A ergens in zijn loop door een andere rivier B. Dat kan gebeuren als de aansnijdende rivier B een dieper ingesneden dalstelsel heeft en er achterwaartse erosie plaats heeft. Na het aansnijden stort rivier A zich in het dal van rivier B. Rivier B heeft dan rivier A onthoofd = aangetapt. Het is duidelijk, dat dit gevolgen heeft voor de verdere ontwikkeling van de dalen van A en B. De geologische omstandigheden, die leiden tot onthoofding kunnen bestaan uit:
Verschil in hardheid van gesteente.
Tektonische bewegingen. Door tektonische beweging kwam de Rijn in de slenkvormige Bovenrijnse Laagvlakte lager te liggen, waardoor een zijrivier van de Rijn de Donau heeft onthoofd.
Verschil in afstand tot de erosiebasis. De Po heeft bij Majola een stukje van de bovenloop van de Inn, die nog veel verder te gaan had, onthoofd.
Verstopping van een rivier door overmatig sediment. Bij verstopping met sediment loopt de rivier over en gaat dan via een lage waterscheiding naar een andere rivier afstromen. Dit heeft zich voorgedaan bij de bekende en voor ons zo belangrijke 'onthoofding van de Maas'.
Drainagepatroon
Het drainagepatroon of dalstelsel is een geomorfologisch begrip voor het afwateringspatroon dat wordt gevormd door de beken en rivieren in een bepaald stroomgebied. Stroomgebieden worden van elkaar gescheiden door waterscheidingen. De vorm van het dalstelsel is onder meer afhankelijk van de geologische ondergrond, de helling van het terrein, de natuurlijke begroeiing en het klimaat. Op basis van het patroon van de verschillende stromen binnen een stroomgebied zijn een aantal verschillende dalstelsels te onderscheiden.
Verschillende dalstelsels
Dendritisch drainagepatroon Een volledig tot ontwikkeling gekomen rivierstelsel in een homogeen gesteente is altijd boomvormig of dendritisch vertakt. Dit bestaat uit vele kleine einddalletjes of brondalletjes, vaak ook zonder permanent stromend water, en één hoofddal met daarin de hoofdrivier. De kleinste stroompjes hebben geen duidelijk dominante orientatie. Het patroon lijkT op een boom met vertakkingen.
Aan de dalen kan een rangorde worden toegekend (figuur rechts). Een einddal of brondal wordt een dal van de eerste orde, waar twee 1e orde dalen samenkomen ontstaat een 2e orde dal, twee 2e orde dalen vormen samen een 3e orde dal, enz. Het hoogste nummer wordt toegekend aan het hoofddal met daarin de hoofdrivier. De mate van vertakking kan worden weergegeven met de bifurcation ratio (vertakkingsgraad), voor elke rangorde i in het stelsel, is de bifurcation ratio gelijk aan:
Tussen de dalen van verschillende orde bestaan bepaalde mathematische verhoudingen, de Wetten van Horton:
het aantal dalen van een bepaalde orde is omgekeerd evenredig met het rangordegetal volgens een exponentiële functie
de gemiddelde lengte der dalen van een bepaalde orde is een exponentiële functie van hun rangordegetal (dit geldt niet voor dalen van hogere orde)
het gemiddeld verhang van een rivier of een dal is een omgekeerde functie van zijn rangordegetal; een rivier heeft in zijn bovenloop een steil lengteprofiel (en een lage rangorde) en in zijn benedenloop een flauw profiel (en een hoge orde).
Het ontstaan van een dendritisch rivierstelsel kan op kleine schaal worden waargenomen op de hellingen van badlands of op vulkanen. Aanvankelijk stroomt het water over de gehele helling naar beneden, maar al spoedig zullen er kleine geultjes (rills) ontstaan die min of meer evenwijdig lopen. Vervolgens zal er door verder voortschrijdende erosie een hoofdgeul ontstaan die de ernaast liggende geultjes zal aantappen.
Een van dit patroon afwijkend rivierstelsel komt voor als het dendritisch stadium nog niet is bereikt of wanneer de structuur van de ondergrond een belangrijke factor is in de ontstaanswijze van het dalstelsel.
Dendritisch stadium nog niet bereikt
Parallel of evenwijdig drainagepatroon. Een evenwijdig (of parallel) patroon bestaat uit veel kleine, min of meer parallel lopende, rivieren. Hier hebben zich nog nauwelijks zijrivieren ontwikkeld. Door voortschrijdende erosie en het aantappen van zijdalen zal het evenwijdige patroon in de tijd evolueren tot een veervormig patroon.
Veervormig drainagepatroon. Het veervormige drainagepatroon is wat verder ontwikkeld dan het vorige. Er zijn al vele kleine zijrivieren, maar nog geen grote zijrivieren zoals in een volledig dendritisch dalstelsel.
Invloed van ondergrond De geologische ondergrond kan een bepalende rol spelen in de ontwikkeling van het drainagepatroon. Waar resistente en niet-resistente gesteenten naast elkaar voorkomen, zal de erosie sneller gaan in de niet-resistente gesteenten, waar de hoofdrivieren zich zullen concentreren. Er bestaan een aantal verschillende vormen te onderscheiden.
Tralievormig drainagepatroon Een tralievormig patroon is te vinden in geplooide gebieden, waar de rivieren over grote lengte een zacht gesteente volgen (dit komt b.v. voor in de Appalachen).
Rechthoekig drainagepatroon Op plaatsen waar rivieren elkaar rechthoekig snijdende breuken in de ondergrond volgen is een rechthoekig patroon te zien.
Radiaal drainagepatroon Een radiaal (of radiair) drainagepatroon wordt aangetroffen op vulkanen of op hoge koepelvormige tektonische opheffingen. Op de relatief steile hellingen zijn weinig zijrivieren ontwikkeld.
Ringvormig drainagepatroon Bij een ringvormig drainagepatroon volgen de stromen een ovale of cirkelvormige gordel van zacht gesteente. Dit wordt onder meer aangetroffen bij structuren als een dome of een bekken, waar door erosie sedimentaire lagen van sterk verschillende mate van hardheid zijn blootgesteld.
Divergerend drainagepatroon Een divergerend patroon ontstaat op plaatsen waar een rivier het gebergte verlaat en zich op een puinwaaier in een aantal takken splitst.
Anastomoserend drainagepatroon Een anastomoserend drainagepatroon is te vinden bij rivieren op alluviale vlaktes. Dit bestaat uit een meerdere, onderling verbonden, stromen. Het patroon lijkt op dat bij vlechtende rivieren; een vlechtende rivier bestaat echter uit één stroom, een anastomoserend riviersysteem bestaat uit meerdere stromen met daartussen relatief grote eilanden.
Een divergerend patroon ontstaat waar een rivier vanuit bergen in een vlakte komt en zich op een puinwaaier in een aantal takken splitst of in een delta. Een anastomoserend patroon ontstaat, waar getijgeulen voorkomen als gevolg van eb en vloed. Dit patroon wordt aangetroffen bij rivieren met kleiige oevers en een lage stroomsnelheid bij een stabiel regiem. Dit rivierpatroon kenmerkt zich door een aantal stabiele stromen binnen de stroomgordel (gebied waarbinnen de rivier stroomt). Het voorkomen van komgronden en oeverwallen is een ander kenmerk. De kleibodems van de oever zijn stevig en daardoor moeilijk te eroderen, zeker als de stroomsnelheid laag is. Die lage snelheid wordt veroorzaakt door een gering verhang. Vanuit de lucht vertoont dit patroon grote overeenkomsten met een vlechtende/verwilderde rivier. De waarneembare verschillen zijn dat de stroompjes van een verwilderde rivier zich regelmatig verplaatsen (vaak al bij de eerstvolgende debiet-toename). Komen er ook rechtuitlopende rivieren voor? Zelden. De mate waarin een rivier zal gaan kronkelen, hangt samen met de samenstelling van de oevers. Een moeilijk te eroderen oever zal een rechte(re) rivier opleveren.
Asymmetrische dalstelsels behoren tot een patroon, dat afwijkt van het ideale patroon. De rivier heeft aan één zijde langere en meestal ook meer zijrivieren. De dalwand is aan die zijde ook minder steil en de rivier stroomt meestal ook relatief dichter bij de andere, steilere wand. Factoren, die bij het ontstaan een rol kunnen hebben gespeeld, zijn:
Er kan van één zijde meer sediment zijn aangeleverd, waardoor de hoofdrivier opzij werd gedrukt en vooral aan de andere zijde erodeerde.
Het gebied kan tektonisch of epirogenetisch = (Verschijnsel dat afzettingsgesteenten jonger zijn dan het nevengesteente of dat een rivier die op een geologisch jonger oppervlak gestroomd heeft, door insnijding op een ouder oppervlak terechtgekomen is.) zijn gekanteld.
In de IJstijd kan de heersende Westenwind veel sneeuw hebben opgehoopt in de luwte van de westelijke oever. Het smeltwater kan gelifluctie hebben veroorzaakt, waardoor de rivier opzij werd gedrukt, waarbij vooral de tegenoverliggende wand door erosie werd aangetast.
Verschillen in solifluctie kunnen ook zijn ontstaan door de ligging van het dal t.o.v. de zon.
Een verschil in condities voor solifluctie kan tot gevolg hebben, dat de gesorteerdheid naar korrelgrootte van het materiaal in de dalwanden verschilt, hetgeen de solifluctie versterkt, respectievelijk verzwakt. In fijn materiaal treedt n.l. gemakkelijker solifluctie op. In fijn materiaal wordt de dalwand vlakker.
In dalen, die gevuld zijn met löss of met door wind vervoerd dekzand, kan door de luwte van de dalwand een ongelijke opvulling van het dal hebben plaatsgehad, wat gevolgen heeft voor de latere dalvorm.
Helling en geaardheid van het onderliggende gesteente.
Droge dalen Droge dalen zijn karakteristiek voor kalkgebieden en andere gebieden met een zeer waterdoorlatende bodem. Theoretisch kunnen ze zijn ontstaan door zeer sterke neerslag-perioden, maar dat is maar zelden het geval. Steekhoudender verklaringen zijn:
een vroegere hogere grondwaterspiegel, waarbij de dalen zijn gevormd en de bronnen nu zijn verdwenen
gedurende een ijstijd was er permafrost, waardoor de waterdoorlatendheid van de anders zo permeabele kalk miniem was. Daardoor konden de dalen ontstaan, die na de ontdooiing droog werden.
Doorbraakdalen Vaak ziet men, dat een rivier door een gebergte is heengebroken. Er zijn twee mogelijkheden:
Het gebergte is opgeheven, nadat de rivier er al was, waarbij de erosie van de rivier het opheffen kon bijhouden. Men spreekt dan van een antecedente rivieren een antecedent dal. Ze zijn vaak te herkennen aan een verbogen terras. Vb.: het doorbraakdal van de Rijn door het Leisteengebergte. Ook in de Ardennen komt dit veelvuldig voor.
Als een rivier door een sedimentdek stroomt, ontstaat er bij opheffing van het gebied een heuvelland met brede dalen. Maar waar de rivier onderliggende hardere, resistentere lagen aansnijdt, kan er een gebergterug boven de heuvels blijven uitsteken. Hierin kan slechts een nauw dal worden uitgeslepen. Dit heet een epigenetisch dal of een doorbraakdal. Als dat uitslijpen slecht lukt, kan de rivier tot vaak haakse bochten worden gedwongen en soms zelfs worden 'teruggestuurd', zoals de Donau in het Boheems Massief.
Dalmeanders Het kan voorkomen, dat een meanderende rivier zich begint in te snijden, zoals hij op dat moment toevallig ligt. We spreken dan van ingezonken meanders. In de buitenbochten kan verdere erosie plaatsvinden, waardoor de dalwand hier steil is. In de binnenbochten, die flauwer hellen kan sedimentatie plaats hebben, met opbouw van uitgebreide terrassenresten. De rivier lijkt a.h.w. af te glijden naar buiten. Men spreekt dan ook van afglijdingsmeanders. Ook hier kan een meander zichzelf afsnijden en een kronkelberg of omloopbergvormen.
Combineer een element links met een element rechts. Indien je niet onmiddellijk bij de gepaste uitdrukking geraakt, plaats dan eerst je antwoord zo dicht mogelijk bij de juiste uitdrukking. Scroll vervolgens. Herhaal desnoods deze handelswijze tot uitdrukking en antwoord links op het scherm te zien zijn. Pas dan sleep je het antwoord naar de juiste uitdrukking. Als al de vragen zijn opgelost klik je op de toets "Controleer". Je kan nu nog je foute antwoorden verbeteren.
Men kan naargelang de gebruikte browser, de oefening opnieuw maken, door met de rechtermuistoets te klikken op het scherm. Er opent zich een nieuw venster. Als er in dat venster het woord "vernieuwen" staat kan men daar op klikken.
* Een geomorfologisch (landschapvormend) proces onder de werking van een stromend medium noemt men
* Rivieren worden gevoed door neerslag en grondwater uit hun stroomgebied, of door een overlopend meer, of door
* Rivieren zijn de voornaamste transportmiddelen en zorgen voor de
* Op het moment dat het sediment bezinkt spreekt men van
* Onder percolatie wordt verstaan, de neerwaartse beweging van water in de
* Het aardoppervlak inclusief bestrating en aardwerken zoals een talud of dijk, maar zonder vegetatie en bouwwerken zoals huizen en viaducten, noemt men het
* Titan kent ook fluviatiele vormen, waarschijnlijk gevormd door
* Naam van dit dalstelsel?
* Naam van dit dalstelsel?
* Naam van dit dalstelsel?
* Naam van dit dalstelsel?
* Naam van dit dalstelsel?
* Naam van dit dalstelsel?
* Een natuurlijke landschapsvorm die ontstaat langs meanderende rivieren. Wordt door het stromende water zelf, van nature opgeworpen.
* Hoe noemt men een gebied dat zich bevindt binnen een (vroegere) meander van een rivier en dat een reliëfrijk landschap van stroomruggen en dalen te zien geeft.
* Het beloop, is het bouwkundig aangelegde schuine vlak langs een weg, spoor, watergang, dijk, naar een brug of tunnel waarmee een hoogteverschil wordt overwonnen tussen bouwwerk en maaiveld. Een talud kan een ophoging zijn of een ingraving. Andere naam?
* Een in het landschap zichtbare voormalige rivierloop met oeverwallen, gekenmerkt door de verhoogde ligging noemt men een
*
Een korte stenen dam in de rivierbedding, haaks op de zomerkade,noemt men een
* Een rompgebergte is in de geologie een stuk zeer oude continentale aardkorst, dat al zeer lange tijd tektonisch "stabiel" is. Andere naam voor rompgebergte?
* Hoe noemt men het deel van de zee, dicht bij de kust, waar de golven breken?
*
Hoe noemt men een asymmetrische berg of heuvel, de helling naar de ene zijde toe is steiler dan de helling 180 graden daarop?
* Een rivier die door een gebergte is heengebroken
* Geef de naam van de planeet gelegen tuusen Mercurius en de Aarde.
* Methaan is de eenvoudigste koolwaterstof,
* Methaan ontdekt door Alessandro Volta in 1778, is het voornaamste bestanddeel van aardgas. Het wordt in natuurlijke vorm aangetroffen in samenhang met aardolie en andere fossiele brandstoffen.
* Het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt noemt men
* Het proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en stromend water worden losgemaakt en getransporteerd noemt men
* Ploegerosie ontstaat wanneer een akker
* Winderosie van de bodem vindt plaats als gevolg van de kracht van de wind, waarbij bodemdeeltjes
* Saltatie is een algemene term die men gebruikt wanneer men spreekt over het golvende,
* Een homogeen mengsel van twee of meerdere stoffen noemt men
* In de scheikunde wordt een mengsel van twee stoffen waarvan de ene stof in zeer kleine deeltjes is gemengd met de andere stof en het mengsel zich niet snel laat scheiden
* Een stelsel van aftakkingen van een rivier, voordat deze in zee of in een groot meer uitmondt noemt men
* Delta's ontstaan veelal doordat een grote rivier uitmondt in een
* Laaggelegen gebieden in de uiterwaarden langs de rivieren noemt men
* Een meer dat ontstaan is door het afsnijden van een meander van een rivier noemt men
* De oever van een beek of rivier waarbij de stroming zich nagenoeg aan de ander zijde van het water bevindt noemt men
* De oever van een rivier of beek waar de stroming van het water vlakbij loopt noemt men
* Een uiterdijk is het overloopgebied tussen een winterdijk en het zomerbed langs een beek of rivier. Ander woord is:
* Een lager gelegen gebied in het dekzandgebied van Nederland, waardoor een beek stroomt noemt men
* De Engelse term "alluvial fan" is een bepaald type afzettingsmilieu van sedimentair gesteente. De Nederlandse term is
* Een morene bestaat uit door de schurende werking van een gletsjer verpulverd gesteente dat door de ijsmassa gedeeltelijk meegevoerd wordt. Het materiaal waar een morene uit is opgebouwd is keileem en dit is een
* Als het ijs van een gletsjer zich terugtrekt, laat het allerlei structuren in het landschap na. Heuvels van zand en grind, die oorspronkelijk gevormd zijn in een gat in het ijs. Men noemt ze
* Sandr is een waaiervormig afzettingsgebied van sedimenten dat door smeltwater
* Een smeltwaterrug is een heuvel in het landschap of onder de grond die is veroorzaakt door smeltwater onder een ijskap, zoals een gletsjer. Ander naam voor smeltwaterrug.
* Een bolvormige heuvel die ontstaat in een gebied met permafrost waar de hydrostatische druk van bevriezend grondwater zorgt voor het opheffen van een laag bevroren grond noemt men
* Hedendaagse pingo's komen voor in continentale toendra's en bevinden zich
* Oeverwallen vormen zich tussen geul en overstroomd gebied, omdat daar de stroomsnelheid plotseling afneemt
* Een strang is een nevengeul van een rivier binnen een uiterwaard. Ander woord voor strang is
* Grondsoort: natuurlijk mengsel van zand en klei noemt men
* Het proces waarbij, als gevolg van de verwijdering van materiaal door middel van erosie en verwering, een reductie ontstaat van het reliëf in landvormen en landschappen noemt men
* Exogene processen (verwering/erosie onder invloed van de atmosfeer, hydrosfeer en biosfeer). Ander woord?
* Venus alleen zichtbaar gedurende een half tot 4 uur na zonsondergang of vóór zonsopkomst (afhankelijk van de elongatie van de planeet). Men noemt ze daarom
* Terugschrijdende erosie noemt men ook
* Een kaar is een soort nis, met steile wanden en vaak een bekken en een drempel. Het is een
* Dendrietisch wil zeggen:
* Het aantal dalen (rivieren) of dalsegmenten van een bepaalde orde is omgekeerd evenredig met het rangordegetal volgens een exponentiële functie.
* De gemiddelde lengte van de dalen van een bepaalde orde is een exponentiële functievian hun rangordegetal.
* De wijdmazigheid van het dalstelsel is afhankelijk van de intensiviteit van de neerslag, de vegetatie, de permeabiliteit van de ondergrond en de steilte van het reliëf. De wijdmazigheid noemt men ook
* Rivieren. Een radiair patroon ontstaat bij geïsoleerde opwelvingen,
* Een divergerend rivieren patroon ontstaat waar een rivier vanuit bergen
* Een anastomoserend rivieren patroon ontstaat, waar getijgeulen voorkomen
* Een omloopberg noemt men ook een
* Droge dalen zijn karakteristiek voor kalkgebieden en andere gebieden met een