Geologische begrippen (deel 18)

VOOR MEER UITLEG? KLIK TELKENS OP DE BLAUWE ONDERLIJNDE WOORDEN.
  1. Tropisch klimaat.
  2. Droog klimaat.
  3. Gematigd klimaat.
  4. Landklimaat.
  5. Poolklimaat.


Voor meer uitleg over
meteorieten. Klik hier.
bliksems. Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Antwoorden te halen uit bovenstaande gegevens. Selecteer het antwoord dat je het meest juist lijkt en/of vul in. LET OP! Aardrijkskundige namen beginnen met een hoofdletter.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, INDIEN HET WOORD ER STAAT, IN HET GEOPENDE VENSTER TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"

EXOGENE PROCESSEN.

Exogene processen zijn processen die zich op of boven het aardoppervlak voordoen. Exogene landschapsvormende processen:
  1. glaciale processen: werking van gletsjers en ijskappen : (morenen, stuwwallen, glaciale dalen)
  2. periglaciale processen: werking onder invloeden van het vriezen (pingo's, palsa's, permafrost)
  3. fluviatiele processen: werking van stromend medium (op Aarde water) (rivieren, rivierdalen, meanders, stroomruggen)
  4. mariene processen: werking van oceanen, zeeën en meren (strand, waddengebied)
  5. eolische processen: werking van de wind (duinen, yardangs)
  6. biogene processen: werking van plant, dier of mens
  7. chemische processen: werking van chemische stoffen (karst)
  8. graviationele processen: werking onder invloed van de gravitatie
  9. massabeweging: het transport van materiaal onder invloed van de zwaartekracht (aardverschuivingen, afstortingen, modderstromen, lawines)
  10. inslagprocessen: inslaan van een object vauit de ruimte (inslagkraters)
  11. magnetische processen: werking onder invloed van een magneetveld.

Klimaten
Exogene processen zijn in hoge mate afhankelijk van het klimaat ter plaatse. Op het land zijn de belangrijkste elementen die het klimaat bepalen: de neerslag (gemiddelde hoeveelheid per jaar en vooral de verdeling over het jaar) en de temperatuur (gemiddelde temperatuur en de temperatuurschommelingen).
Zonale processen (processen, die zijn gebonden aan een bepaald klimaat).
Azonale processen (processen, die niet zijn gebonden aan een klimaatzone).
Intrazonale processen (processen, die niet afhankelijk zijn van het klimaat, maar bv.: gebonden aan bepaalde landschappen of gesteenten). Vb.: karstverschijnselen.

Geologen hebben wel belangstelling voor de huidige klimaten, maar natuurlijk vooral voor de paleoklimaten (vroegere klimaten en klimatologische omstandigheden).
klimaatgordels (gebieden met gelijke gemiddelde weertoestand gedurende een lange reeks van jaren). Zie ook klimaatclassificatie van Köppen-Geiger. Klik hier
Deze hoofdklimaatgordelsworden aangeduid met de hoofdletters A, B, C, D en E. Ze zijn globaal gerangschikt van de equator naar de polen. Een tweede, kleine letter geeft de neerslag en/of de temperatuur aan.
  1. A-klimaten of tropische klimaten: Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is hoger dan 18°C
    • Af: tropisch regenwoudklimaat
    • Am: moessonklimaat
    • Aw/As: tropisch savanneklimaat
  2. B-klimaten of droge klimaten (aride klimaten): Te weinig neerslag voor boomgroei en permanente rivieren kunnen hier niet hun oorsprong hebben. De classificatie wordt bepaald aan de hand van de door Köppen gebruikte droogte-index, die uitgaat van de jaarlijkse verdamping.
    • BS: steppeklimaat
      • BSh: warm steppeklimaat
      • BSk: koud steppeklimaat
    • BW: woestijnklimaat
      • BWh: warm woestijnklimaat
      • BWk: koud woestijnklimaat
  3. C-klimaten of gematigde klimaten (maritieme klimaten): Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is tussen -3°C en 18°C
    • Cf: zeeklimaat of maritiem klimaat
      • Cfa: warm zeeklimaat
      • Cfb: gematigd zeeklimaat
      • Cfc: koel zeeklimaat
    • Cs: mediterraan klimaat
      • Csa: warm mediterraan klimaat
      • Csb: gematigd mediterraan klimaat
    • Cw: chinaklimaat
      • Cwa: warm chinaklimaat
      • Cwb: gematigd chinaklimaat
  4. D-klimaten of landklimaten (continentale klimaten): Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is lager dan -3°C, gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10°C
    • Df: landklimaat of continentaal klimaat; met neerslag gedurende het hele jaar
      • Dfa: warm landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar
      • Dfb: gematigd landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar
      • Dfc: koel landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar (subarctisch klimaat)
      • Dfd: koud landklimaat, met neerslag gedurende het hele jaar (subarctisch klimaat)
    • Dw: landklimaat of continentaal klimaat; met droge winters
      • Dwa: warm landklimaat, met droge winters
      • Dwb: gematigd landklimaat, met droge winters
      • Dwc: koel landklimaat, met droge winters (subarctisch klimaat)
      • Dwd: koud landklimaat, met droge winters (subarctisch klimaat)
    • Ds: landklimaat of continentaal klimaat; met droge zomers
      • Dsa: warm landklimaat, met droge zomers (Mediterraan landklimaat)
      • Dsb: gematigd landklimaat, met droge zomers (Mediterraan landklimaat)
      • Dsc: koel landklimaat, met droge zomers
      • Dsd: koud landklimaat, met droge zomers
  5. E-klimaten of poolklimaten (polaire klimaten): Gemiddelde temperatuur van de koudste maand is lager dan -3°C, gemiddelde temperatuur van de warmste maand is lager dan 10°C. Het hele jaar is het iedere maand dus (gemiddeld over 30 jaar) kouder dan 10 graden.
    • ET: toendraklimaat
    • EF: ijsklimaat
    • EH òf H: hooggebergteklimaat

De genoemde indeling van klimaten is globaal. Men spreekt dan ook over makroklimaten.
Regionaal spreekt men over mesoklimaten. Topografisch bijzondere omstandigheden leiden tot microklimaten. Vb.: dicht bos, grasvlakten.
Aanwijzingen voor de aard van paleoklimaten kan men slechts vinden in de aardkorst. Organismen zijn over het algemeen klimaatgebonden, hetgeen men dan kan terugvinden in hun fossielen. Bv.:koraalriffen en moerasbossen.
Geologische verschijnselen kunnen samenhangen met klimaten. Vb: gletsjers, zoutafzettingen, bepaalde kleimineralen.
De stabiele zuurstofisotopen 160 en 180 in kalkschalen van levende organismen vormen een indicatie voor de zeewatertemperatuur. De verhouding van 160 en 180 in fossiele kalkschalen op zeebodems maakt het mogelijk, de temperatuurfactor van het klimaat ten tijde van het sterven van het organisme te reconstrueren tot op 1°C nauwkeurig. Zo heeft men bv. lange reeksen opeenvolgende ijstijden met tussenliggende warme tijden kunnen vaststellen.
De oorzaken van klimaatveranderingen kunnen vele zijn:
  1. verdeling van land en zee
  2. continentverschuivingen
  3. stralingsintensiviteit van de zon
  4. stand van de aardas

In de laatste 600 á 1000 miljoen jaar lijkt er geen sprake te zijn van fundamenteel verschillende klimaten, maar wel degelijk van een andere verdeling van klimaatzones over het aardoppervlak. Verder terug dan ongeveer 1 miljard jaar kan men niet meer spreken van klimaten en klimaatzones, omdat de samenstelling van de atmosfeer en de aard van de invloed van ruimtestraling geleidelijk wezenlijk veranderen. Verschillende klimaten hebben ingrijpend verschillende invloeden op de aardkorst. Alle gesteenten, zowel stollingsgesteenten als metamorfe gesteenten en sedimentgesteenten aan de aardoppervlakte worden aangetast en ontleed door de inwerking van de atmosfeer, het regenwater en organismen. Deze inwerking noemt men verwering. Soort en intensiviteit van de verwering is in hoge mate bepaald door de heersende klimaten.

Meteorieten
Meteorieten zijn stukken van hemellichamen, die de dampkring van de aarde zijn binnengedrongen. Slechts een klein deel bereikt ook de aarde.
Er zijn duizenden vondsten geregistreerd. Per jaar bereiken zo'n 500 meteorieten de aarde. Er zijn ijzermeteorieten en gesteentemeteorieten.
De impact (inslag van een meteoriet) veroorzaakt een meteorietenkrater, soms van enorme omvang. Ook ontstaat er vaak meteorietenstof. Een voorbeeld van een grote meteorietenkrater is te vinden in Arizona, waar een krater is met een diameter van 1300 m en een diepte van 180 m.
Zijdelings merkt men op, dat er daarnaast overal op aarde ook kosmisch stof kan terechtkomen.
Tektieten zijn kleine glasachtige voorwerpen, die in zeer grote aantallen worden gevonden in sommige streken op aarde. Ze worden in verband gebracht met meteorieten. Men denkt, dat ze zijn ontstaan bij inslagen van meteorieten als gevolg van de zeer hoge druk en de zeer hoge temperaturen, met hogere waarden dan kunnen voorkomen bij vulkanisme, waarbij wel obsidiaan kan ontstaan, maar geen tektieten.

Inslag-aardbevingen (veroorzaakt door inslag van een meteoriet op aarde).
De inslag van enorme meteorieten kan op verschillende ogenblikken van de aardgeschiedenis grote veranderingen en zelfs catastrofes teweeg hebben gebracht.
Een bekend voorbeeld zou zich volgens een overigens wel aangevochten theorie hebben voorgedaan aan het einde van het Krijt. Op de overgang van Krijt - Neogeen zouden minstens drie zeer grote meteorieten het uitsterven van een groot deel van alle organismen hebben veroorzaakt, waardoor nieuwe groepen organismen een kans kregen zich te ontplooien.
De inslag van een meteoriet met een diameter van ca. 200 km (!), die ca. 65 miljoen jaar geleden plaats vond in Yucatan in een pakket kalklagen, zou zoveel CO2 hebben vrijgemaakt, dat de temperatuur op aarde met 10°C steeg, een soort uit de hand gelopen broeikaseffect. Tot de aanwijzingen van deze theorie zijn te rekenen: een wereldwijd aangetroffen kleilaagje met resten van meteorietisch materiaal als platina en iridium. Verder tektieten en microtektieten. Ook schoklamellen in kristallen zijn alleen door meteorieten te verklaren.
Tot de verschijnselen behoren ook tsunami's (enorme vloedgolven), zoals die ook voorkomen bij aardbevingen.
Tot de uitgestorven organismen behoren volgens sommigen wel 75% van alle diersoorten. Van de zich daarna ontwikkelende soorten zijn de zoogdieren het belangrijkst. Men stelt zelfs wel eens dramatisch: zonder die meteorieten zouden er geen mensen zijn geweest.

Blikseminslag
Een fulguriet of bliksembuis (meestal in zand gevormd door blikseminslag). De doorsnede varieert van 2 tot 40 mm. Ze zijn onregelmatig van vorm.
Bij de vorming spelen hoge temperatuur en stoomvorming door het vocht uit het zand een rol.