AARDRIJKSKUNDIGE BEGRIPPEN DEEL 7

VERWERK EERST ONDERSTAANDE LEERSTOF. LOS DAN ONDERSTAANDE OEFENING OP IN VERBAND MET LANDSCHAPSELEMENTEN.

Coupure (waterbouwkunde)
Een coupure, bij dijken ook dijkgat, is in de waterbouwkunde een onderbreking in een waterkering. Als op de plek waar een weg een waterkering kruist een verlaging van de waterkering wordt aangebracht, spreekt men van een coupure. In geval van een calamiteit moet deze plek op de kerende hoogte worden gebracht. Aan de zijkanten van de coupure zijn hiervoor muren aangebracht, met daarbij de mogelijkheid om ruimte tussen de muren te sluiten met behulp van een of twee rijen schotbalken of met behulp van een zware deur. Als extra veiligheid worden tussen de balken of tegen de gesloten deuren zandzakken geplaatst. Tussen de balken werd van oudsher ook wel paardenmest gestort, hierdoor is de afsluiting meer waterdicht.

Schotbalken en vloedplanken
De planken in een coupure worden ook wel vloedplanken genoemd, alhoewel deze term meer gebruikt wordt voor afsluiting van woningen en winkelpanden (dus kleinschaliger).
Coupures komen vooral voor in rivierdijken en in secundaire keringen, zoals slaperdijken en kades. In veel slaperdijken worden coupures nog gehandhaafd als extra veiligheid. Een voorbeeld is de coupure in om Garnwerd langs het Reitdiep. Deze coupure stamt nog uit de tijd dat het Reitdiep een open verbinding had met de Lauwerszee en dus belast kon worden door stormvloeden. Op dit moment is de dijk langs het Reitdiep feitelijk een slaperdijk. In zeewaterkerende dijken komen ze nauwelijks voor. In Delfzijl liggen wel enkele coupures in de zeedijk: Keerweer en de Kleine- en Grote Waterpoort. Coupures in zeedijken vormen een risico vanwege het gevaar dat ze niet op tijd gesloten worden, zoals in Kruiningen bij de Watersnood van 1953. Bij rivierdijken speelt dit veel minder omdat bij rivierdijken (met name langs de Rijntakken) hoogwater met behoorlijke nauwkeurigheid al enkele dagen van te voren voorspeld kan worden. In Nederland is het beleid duidelijk anders dan bijvoorbeeld in Hamburg, waar in het stedelijk gebied veel coupures liggen.

Vestingwerken
In een vestingwal kon tijdelijk of permanent een coupure (doorsnijding) zijn aangebracht, bijvoorbeeld om varend verkeer van de singels (of overig verkeer via land) de stad binnen te laten. Daarnaast bestaan andere toepassingen, zoals de bescherming van de stad tegen hoogwater en/of inundatie op de plaatsen waar vestingwallen tevens een secundaire functie als waterkering hebben. Een coupure kan tevens als strategisch middel worden ingezet om vijanden in hun opmars te belemmeren via dijken, wegen, borstwering en walgangen.Ter vervanging van een stadspoort kon gekozen worden voor een coupure, waardoor een stad tijdens de staat van beleg toch nog afgesloten kon worden. Tijdens de verdediging kon een coupure worden aangelegd in de vorm van een borstwering met een gracht daarvoor. Als de coupure voor of tijdens de aanleg van vestingwerken werd ingepast, werd de doorsnijding meestal bekleed met zwaar metselwerk.

In de dikke gemetselde zijmuren van de coupure bevinden zich verticale sleuven waarin zware schotbalken geplaatst kunnen worden. Als de coupure een secundaire functie heeft tegen hoogwater kunnen dubbele sleuven zijn gebruikt. De ruimte tussen de schotbalken kan na het plaatsen van de balken worden opgevuld met stro en paardenmest om de coupure waterdicht te maken.


Doodijsgat
Een doodijsgat (Engels: kettle hole, Duits: söll of toteiskessel), ook doodijskom of doodijskuil genoemd, ontstaat wanneer het ijs smelt en de actieve gletsjer zich terugtrekt. Brokken ijs die voor de gletsjer blijven liggen (doodijs) vormen een depressie, ook als het ijs gesmolten is. Het doodijsgat moet niet worden verward met sandrs, die voor de gletsjer uitstromen en sedimenteren. Ook dient het niet te worden verward met een pingo(ruïne) of palsa, die ontstaan onder invloed van uitzettend bevroren water.


Droogmakerij
Een droogmakerij is een bemalen gebied (polder) dat van oorsprong een meer, een ander groot open water of drasland was. Aangezien een droogmakerij vrijwel volledig naar menselijk inzicht kon worden ingericht, is het een ultieme vorm van een antropogeen cultuurlandschap.
De meeste droogmakerijen hebben een klei- of wadbodem, die bloot kwam te staan aan het water toen oude hoogveenpakketten waren verdwenen. Diepe droogmakerijen kunnen worden onderscheiden van (ondiepe) veenpolders, die doorgaans een zand- of veenbodem hebben. Diepe droogmakerijen vormen tevens een afzonderlijk landschapstype, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de oude droogmakerijen en de nieuwere Zuiderzeepolders. Zie video droogmakerij. Klik hier

Typisch Nederlands
Droogmakerijen komen in veel verschillende landen voor, maar nergens zoveel als in Nederland. Naar oppervlakte liggen 95% van alle Europese droogmakerijen in Nederland. Nederlandse ingenieurs zijn ook bij de totstandkoming van veel buitenlandse droogmakerijen betrokken geweest. De droogmakerij als landschapstype wordt in Nederland doorgaans niet erg hoog gewaardeerd, vooral vanwege de eentonigheid van het landschap. Internationaal is er echter zeer veel belangstelling voor.

Landwinning
Aan de zeekusten werd vanaf de 11e eeuw al veel land gewonnen door aangeslibde gebieden in Zeeland en Noord-Nederland met dijken te beschermen tegen de zee. Religieuze ordes namen daartoe meestal het initiatief. In Zeeland werd dit gedaan in opdracht van de Vlaamse abdijen die het land grotendeels in handen hadden. Een droogmakerij is een vorm van landwinning die sinds de 16e eeuw wordt toegepast om een watergebied dat aan alle zijden wordt omgeven door land droog te leggen.

Droogleggen van meren
De oudste Hollandse droogmakerijen dateren van de eerste helft van de zestiende eeuw. Het betreft in die tijd kleine meertjes in Noord-Holland die experimenteel worden drooggelegd met behulp van molens. In Nederland dateert de eerste schriftelijke vermelding van een windmolen voor de waterbeheersing uit 1407; het betreft een molen nabij Alkmaar.

De eerst bekende droogmakerij stamt uit 1533 en betreft de droogmaking van het 35 ha grote Achtermeer, gelegen ten zuiden van Alkmaar. Een octrooi hiertoe was verleend op 20 november 1532 aan Jan Janz., baljuw van de Nieuwburg, en aan Willem Janz., schout van Alkmaar. Ook Graaf Lamoraal van Egmont heeft pioniersarbeid geleverd door een kleine plas in West-Friesland droog te laten malen, waarna, in samenwerking met Hendrik van Brederode de droogmaking van het Egmondermeer (686 ha) en het Bergermeer (620 ha) ter hand werd genomen. Dit vond plaats in de periode 1562-1564.
De eerste grote droogmakerij, de Zijpe, valt aan het einde van de zestiende eeuw droog. Bekender zijn echter de zeventiende-eeuwse en latere droogmakerijen, waarvan de Beemster (1608-1612) de eerste belangrijke was. Deze polder staat sinds 1999 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.

Redenen drooglegging
Lange tijd was de belangrijkste reden en motivatie voor het droogmaken van meren en plassen het tekort aan landbouwgrond, zeker in het westen van Nederland. Steeds meer van die polders zijn inmiddels gebruikt voor stadsuitbreiding. Ook de twintigste-eeuwse droogmakerijen in Flevoland hebben naast een landbouwfunctie ook een woonfunctie (als ontlasting van de drukke Randstad) en een natuur- en recreatiefunctie. Bij de regelmatig oplaaiende discussie over het alsnog inpolderen van het Markermeer tot de Markerwaard speelt landbouw geen enkele rol meer en draait het uitsluitend om het herbergen van woon-, natuur- en recreatiefuncties, of om het vinden van een geschikte nieuwe locatie voor een nationale luchthaven.


ZIE OOK. Lijst van landschapselementen Klik hier.

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
IN ONDERSTAANDE GEGEVENS STAAN ER VAAK HYPERLINKS. KLIK ER OP EN LEES OOK DIE TEKSTEN.
ER WORDEN DAAR VRAGEN OVER GESTELD.

Combineer een element links met een element rechts. Je kan selecteren uit het uitrolmenu.
ALLES VERWERKT? KLIK DAN PAS OP DE TOETS CONTROLEER.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN, IN HET GEOPENDE VENSTER, ALS HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
***

Een object dat als functie het tegenhouden van (oppervlakte)water heeft.
***
Een balk die onderdeel uitmaakt van een waterkering in een sluis of een poort.
***
Een tijdelijke constructie meestal voor een deur van een woning
op de waterkering om te voorkomen dat bij stormvloed water het
huis binnenstroomt.
***
Een landinwaarts gelegen reservedijk, meestal bij een zeedijk.
***
Een beschoeide of gemetselde oeverstrook.
***
Een dijk die beschermt tegen het buitenwater.

***
Een verdedigingswerk in de vorm van een dijk om een stad of kasteel.


***
Een water rond een binnenstad, vaak een overblijfsel van de middeleeuwse
verdedigingsgracht van een vestingstad.



***
Het opzettelijk onder water zetten van een gebied.



***
Verdedigingswerken is een dichte lage weermuur tot borsthoogte,
ter verdediging van de mensen die zich op de vestingwal bevonden.



***
Een bewegende ijsmassa die gevormd wordt uit sneeuw die op land terechtkomt.

***
Een waaiervormige afzettingsvorm die voor een ijskap of gletsjerfront gevormd is.


***
Een bolvormige heuvel die ontstaat in een gebied met permafrost waar door
het uitzetten van bevroren / bevriezend grondwater (hydrostatische druk)
een laag bevroren grond wordt opgetild.

***
Een relatief laaggelegen, door de mens permanent drooggelegd stuk land
dat door een of meer waterkeringen wordt omgeven en waarvan de
waterstand kunstmatig wordt geregeld.

***
Een door land omringde watervlakte, meestal met zoetwater.


***
Laagland dat permanent of tijdelijk verzadigd is.

***
Verwijst naar alles wat van menselijke oorsprong is, of door de mens wordt
teweeggebracht.


***
Mineraalarm, zuur drasland met een aan deze extreme omstandigheden
aangepaste vegetatie en fauna.

***
Een geheel van gebouwen dat gebruikt wordt door monniken of nonnen
van een kloosterorde, onder leiding van een abt of abdis.

***
Het creëren van nieuw landoppervlak door dit te onttrekken van oppervlaktewater
zoals zee of rivieren.

***
Een ambtenaar die tijdens het ancien régime de vorst vertegenwoordigde in
landelijke gebieden en in sommige gevallen in steden.