Rurale geografie (ook wel plattelandsgeografie of geografie van het
platteland) is een onderdeel van de
sociale geografie. Rurale geografie is de studie van de ruimtelijke aspecten van de sociale,
economische en
culturele organisatie in landelijke gebieden. Het toepassingsgebied van de rurale geografie is vrijwel beperkt tot de landelijke gebieden in de westerse wereld. Plattelandsproblemen in bijvoorbeeld
ontwikkelingslanden worden bestudeerd door specialisten uit andere geografische deelwetenschappen.
Door de ingrijpende veranderingen in de landelijke gebieden was de oudere naam agrarische geografie of geografie van de
landbouw te beperkt om recht te doen aan de ruimtelijke ontwikkelingen.
Agrarische geografieVoor 1970 was de term rurale geografie niet gebruikelijk en werd er gesproken van agrarische geografie of geografie van de landbouw.
Hendrik Jacob Keuning definieerde agrarische geografie als 'de verscheidenheid van agrarische bedrijven in de onderscheiden delen van de aarde als het ruimtelijk gedifferentieerde resultaat van een samenspel van natuurlijke en menselijke factoren'. Zo bezien heeft de agrarische geografie een sterk
economische inslag.
Het onderzoek in de traditionele agrarische geografie richtte zich op de ontwikkeling van
nederzettingsvormen op het platteland, de ruimtelijke variatie in
agrarische bedrijfstypen en
gewassen, (Zie ook:
cultuurgewassen) de relatie tussen landgebruik en de fysiek-ruimtelijke kenmerken in een bepaald gebied en de spreiding van gewassen en
agrarische technieken in de loop der eeuwen. Veel aandacht was er ook voor het ontwerpen van
classificaties (regionalisaties) van agrarische gebieden op nationale en mondiale
schaal.
De verklaring voor de ruimtelijke verscheidenheid in de agrarische bedrijvigheid kon worden gezocht in het natuurlijk
milieu of in de sociaaleconomische omstandigheden waaronder de bedrijfsvoering plaatsvond. Naarmate de bedrijfsvoering meer en meer verweven raakte met het totale (inter)nationale economische systeem, werd het afzonderlijk bestuderen van de agrarische bedrijfstak minder zinvol. Het onderzoek werd uitgebreid tot de gehele productiekolom of anders gezegd tot agribusiness-complexen: 'de verzameling activiteiten die gericht is op het produceren en distribueren van inputs voor agrarische bedrijven, op het productieproces van de agrarische bedrijven zelf en op het distribueren van de agrarische output, al of niet nadat deze is be- of verwerkt'. Het gaat om activiteiten van agrarische bedrijven, maar ook van
transportbedrijven, proefstations, voorlichtingsdiensten,
loonbedrijven,
zuivelindustrie etc.
De transformatie van het landelijk gebiedDe landelijke gebieden van
Europa zijn sinds de
Tweede Wereldoorlog onderworpen aan ingrijpende veranderingen. Er kwam een proces van hernieuwde afstemming van ruimteclaims voor landbouw,
wonen,
recreatie,
toerisme,
natuur,
infrastructuur en bedrijvigheid op gang. In landelijke gebieden werden niet-agrarische functies steeds belangrijker.
Terugtredende overheid, internationale
vrijhandel en
milieuproblemen zorgden voor drastische veranderingen in de landbouwstructuur. In sommige delen van Europa dreigde zo marginalisering van de landbouw en ontvolking. Daarnaast werden landelijke gebieden steeds meer een deel van het
verstedelijkte deel van Europa. Grote delen van het platteland vormen nu een deel van de activiteitenruimte van de stedelijke bevolking, terwijl de steden steeds meer deel uitmaken van de leefsfeer van de oorspronkelijke plattelandsbevolking. Het platteland kreeg nieuwe economische dragers, zij het niet overal. Toerisme en recreatie, wonen, allerlei vormen van dienstverlening,
industrie en natuur werden steeds belangrijker. In het beleid ging men spreken van verbrede
plattelandsontwikkeling.
Rurale geografieHoewel landelijke gebieden steeds meer verstedelijken, blijven ze op een aantal punten verschillen van stadsgebieden. De bevolkingsdichtheid is geringer, het ruimtegebruik is extensief en de nederzettingen zijn relatief klein van omvang. Dit resulteert in
morfologisch-ruimtelijke verschillen tussen landelijke en stadsgebieden en rechtvaardigt het bestaan van rurale geografie.
Aanvankelijk hadden ruraal geografen veel aandacht voor de (veronderstelde) achterstand die plattelandsbewoners zouden hebben op stedelingen. Vraagstukken als en gebrekkige voorzieningenstructuur, slechte bereikbaarheid en
leefbaarheid waren favoriete onderzoeksthema’s bij de bestudering van de problematiek van de kleine kernen.
In de jaren 80 en '90 kwam de plattelandsproblematiek weer prominent op de politieke agenda. Plattelandsvernieuwing werd in Nederland een speerpunt van het overheidsbeleid. Een voorbeeld daarvan is het in 2004 gelanceerde Meerjarenprogramma Vitaal Platteland van het
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Op Europees niveau ontstond het
LEADER programma, een experimenteel programma waarmee sociaaleconomische impulsen op gebiedsniveau werden gegeven.
Met het verminderen van het belang van de agrarische sector als dominante sociaaleconomische functie, richt de aandacht van het ruraal-geografische onderzoek zich nu op de betekenis van de rurale herstructurering. Onderzoekers zijn geïnteresseerd in de verschuiving van een productie- naar een postproductie-platteland.
Er is een nieuwe activiteitenmix ontstaan in de landelijke gebieden en een van de actuele onderzoeksvragen is in hoeverre dit bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en/of aan het behoud van kwetsbare natuur
landschap en
cultuurlandschappen. Een ander onderzoeksthema betreft de nieuwe machtsrelaties in de plattelandsnetwerken. Met een grote verscheidenheid aan functies en activiteiten is ook een grote differentiatie in belangengroepen ontstaan. Elke groep (landbouw, natuur, recreatie, cultuurhistorie etc.) hecht een bepaalde betekenis aan het platteland. Kort gezegd: het platteland is niet langer van de boer, maar de vraag is van wie dan wel?
Moderne ruraal geografen beschouwen de begrippen platteland en ruraal als sociale constructies, waarvan de betekenis wisselt naar tijd, plaats en belang. Onderzoek van Groningse ruraal geografen laat zien dat er een veelheid van zogenaamde plattelandsrepresentaties aanwezig is. Uit een aantal grootschalige enquêtes bkijkt dat de top-4 van de belangrijkste associaties met het begrip platteland was: ruimte, rust, boerderijen en
koeien. Volgens dezelfde respondenten kende
Nederland nog maar weinig echt platteland in 2000. Het weinige echte platteland dat er nog zou zijn, zou dan in het noorden van Nederland liggen.
Ruraal geografisch onderzoek is tegenwoordig meer dan ooit multidisciplinair van aard. Er wordt met ruraal sociologen en ruraal economen gewerkt aan dezelfde vraagstukken. Voor sommigen is het daarom beter te spreken van rurale studies.
De voedingsmiddelenindustrie of levensmiddelenindustrie bestaat uit bedrijven die op
industriële schaal grondstoffen, zoals landbouwproducten, verwerken tot
voedingsmiddelen. De voedingsmiddelenindustrie wordt wel beschouwd als de grootste industrie van België. Zie
Fevia-voedingsindustrie.
AlgemeenDe voedingsmiddelenindustrie is een onderdeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie, waaronder ook producenten van koffie, thee, tabakswaren, dranken enz.t vallen. Deze op haar beurt maakt weer deel uit van de
procesindustrie.
Voedingsmiddelen worden geproduceerd door de landbouw inclusief
plantagebouw, de
fruitteelt, de
groententeelt, de
veehouderij, de
visserij en in mindere mate de
jacht en de
imkerij.
De aldus verkregen producten dienen enige bewerking te ondergaan voordat ze als voedings- of genotmiddel gebruikt kunnen worden. Veel van deze bewerkingen vonden of vinden op kleinschalige wijze plaats, uiteindelijk onder meer op de boerderij en in de keuken. Te denken valt aan
dorsen, slachten en dergelijke. Andere bewerkingen hadden betrekking op
conserveren zoals bij
melkproducten,
fruit en
vlees. Te denken valt aan
drogen,
fermenteren,
roken,
pekelen, toevoegen van suiker of zuur en dergelijke. Ook processen als malen, mengen, verhitten (zoals koken en bakken) en koelen speelden vanouds een rol.
IndelingTot de voedingsmiddelenindustrie kunnen de volgende bedrijfstakken worden gerekend:
- Maalderijen en meelfabrieken, pellerijen
- Mengvoederindustrie
- Broodfabrieken, banketfabrieken
- Suikerfabrieken en -raffinaderijen, suikerwerkindustrie
- Zuivelfabrieken, verwerking van zuivelproducten, verwerking van eieren
- Margarinefabrieken
- Aardappelmeelfabrieken, verwerking van aardappelen
- Conservenfabrieken voor groenten en fruit, verwerking van groenten en fruit
- Slachterijen, vlees- en visverwerkende industrie
In de genotmiddelensector:
- Sigarenfabrieken, sigarettenfabrieken en overige tabaksverwerkende industrie
- Brouwerijen, moutfabrieken
- Jeneverstokerijen
- Frisdrankindustrie
- Chocoladefabrieken en andere cacaoverwerkende industrie
- Koffie- en thee-industrie
Tot de grootste concerns op dit gebied behoren:
Nestlé,
Heinz en
Unilever. Het
AkzoNobel-concern en voorlopers daarvan ontplooiden eveneens activiteiten in deze sector, maar het concern heeft deze goeddeels afgestoten. Ook middelgrote en kleinere bedrijven produceren voedingsmiddelen. Sommige daarvan zijn gespecialiseerd, hetgeen bijvoorbeeld voor de vleeswarenindustrie en de suikerindustrie geldt. Naast volledig private bedrijven zijn er ook
coöperatieve bedrijven die voedingsmiddelen produceren. De
Suiker Unie en
Campina zijn daar voorbeelden van. Deze bedrijven komen voort uit de agrarische sector.
MerkproductenDe grotere concerns fabriceren onder meer merkproducten, waarmee soms wereldwijd reclame wordt gemaaktbijvoorbeeld Coca-Cola.
Het overgrote deel van de
merkproducten van voedingsmiddelen is in handen van een klein aantal
multinationals, waaronder:
- Associated British Foods
- Coca-Cola
- Danone
- General Mills
- Heinz
- Kellogg's
- Kraft Heinz Company
- Mars
- Mondelez
- Nestlé
- PepsiCo
- Unilever.
In het rapport
Behind the Brands uit 2013 wees
Oxfam op de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van deze voedselgiganten. Merken worden soms ook verhandeld en blijven bestaan terwijl het oorspronkelijke bedrijf al lang gesloten is. Dit overkwam bijvoorbeeld
Zwanenberg. Klassieke merken zoals
Blue Band bestaan al vele tientallen jaren. Dit soort merken hebben een hoge winstmarge, maar in tijden van economische neergang nemen
consumenten vaak hun toevlucht tot goedkopere
huismerken, waardoor de marges worden gedrukt.
Big FoodOok de handel in grondstoffen (
granen,
soja en dergelijke) is sterk geconcentreerd. De graanhandel wordt gedomineerd door de “ABCD-giganten”:
Archer Daniels Midland,
Bunge Limited,
Cargill en
Louis Dreyfus Company, soms ook Big Food genoemd, naar analogie met
Big Oil en
Big Tech.
Spin-offUit de voedingsmiddelenindustrie zijn weer nieuwe activiteiten voortgekomen op het terrein van de farmacie en de biotechnologie.
Organon en
Gist-Brocades (nu:
DSM) zijn daar voorbeelden van.
Levensmiddelentechnologie of voedingsmiddelentechnologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de
productie, samenstelling,
kwaliteit, opslag, bewaring en
veiligheid van
levensmiddelen. Doel is het verbeteren van voedingsproducten en daarvoor gebruikte productiemethoden.
ReikwijdteAlle bewerkingsstappen die voedsel ondergaat na de productie van de grondstoffen vallen onder het
vakgebied van de levensmiddelentechnologie. Levensmiddelentechnologie vervult een brugfunctie tussen de primaire productie en de voedings- en dieetkunde die zich vooral richten op de mens, zowel met betrekking tot de sociale als de gezondheidseffecten.
Belangrijke onderdelen van de levensmiddelentechnologie zijn:
- Levensmiddelenchemie; geur, smaak, kleur, samenstelling
- Levensmiddelennatuurkunde; structuur, dikte, schuimen
- Levensmiddelenmicrobiologie; de relatie met nuttige bacteriën, maar ook voedselbederf en -veiligheid
- Industriële productbereiding
- Productontwikkeling en productontwerpen
- Procesontwikkeling en procesontwerpen
- Hygiëne en kwaliteitssystemen bij levensmiddelenbedrijven (HACCP)
Productgroepen
Er kan ook een indeling gemaakt worden naar de kennis van productgroepen, zoals zuivelkunde, vleeskunde, brood- en bakkerijtechniek en dranken.
AanverwantAanverwante vakgebieden, die deels onder de levensmiddelentechnologie vallen en deels onder andere vakgebieden, zijn proceskunde, kwaliteitskunde, verpakkingstechnologie,
voedselveiligheid en
voedselzekerheid.
BeroepsgroepLevensmiddelentechnologen werken op alle niveaus binnen de levensmiddelenindustrie, maar ook bij de overheid, bij controle-organisaties (
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), het
Voedingscentrum, de
Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), bij instituten en onderwijsinstellingen. In Wageningen is bestaat de studievereniging 'Nicolas Appert' die openstaat voor alle studenten Levensmiddelen-/voedingsmiddelentechnologie.