AARDRIJKSKUNDIGE BEGRIPPEN 2

Agribusiness



Onder Agribusiness verstaat men de gehele productiekolom van agrarische bedrijven, inclusief opslag, transport, handel, verkoop aan de consument en inclusief de toeleverende en ondersteunende bedrijven. Eveneens verwant zijn "agrosector", "agrocomplex", of zelfs "agrobusiness-complex". "Agrobusiness-complex" is door Cardol en Maas (1982) gedefinieerd als "de verzameling activiteiten die gericht is op het produceren en distribueren van inputs voor agrarische bedrijven, op het productieproces van de agrarische bedrijven zelf en op het distribueren van de agrarische output, al of niet nadat deze is be- of verwerkt." Het gaat dus om de activiteiten van agrarische bedrijven, maar ook van transportbedrijven, proefstations, voorlichtingsdiensten, loonbedrijven, zuivelindustrie etc.
Door Maas en anderen is in de jaren tachtig een eerste omvattende studie verricht naar een Nederlands agri-business-complex, de tuinbouw.


Rurale geografie


Rurale geografie (ook wel plattelandsgeografie of geografie van het platteland) is een onderdeel van de sociale geografie. Rurale geografie is de studie van de ruimtelijke aspecten van de sociale, economische en culturele organisatie in landelijke gebieden. Het toepassingsgebied van de rurale geografie is vrijwel beperkt tot de landelijke gebieden in de westerse wereld. Plattelandsproblemen in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden worden bestudeerd door specialisten uit andere geografische deelwetenschappen.
Door de ingrijpende veranderingen in de landelijke gebieden was de oudere naam agrarische geografie of geografie van de landbouw te beperkt om recht te doen aan de ruimtelijke ontwikkelingen.

Agrarische geografie
Voor 1970 was de term rurale geografie niet gebruikelijk en werd er gesproken van agrarische geografie of geografie van de landbouw. Hendrik Jacob Keuning definieerde agrarische geografie als 'de verscheidenheid van agrarische bedrijven in de onderscheiden delen van de aarde als het ruimtelijk gedifferentieerde resultaat van een samenspel van natuurlijke en menselijke factoren'. Zo bezien heeft de agrarische geografie een sterk economische inslag.

Het onderzoek in de traditionele agrarische geografie richtte zich op de ontwikkeling van nederzettingsvormen op het platteland, de ruimtelijke variatie in agrarische bedrijfstypen en gewassen, (Zie ook: cultuurgewassen) de relatie tussen landgebruik en de fysiek-ruimtelijke kenmerken in een bepaald gebied en de spreiding van gewassen en agrarische technieken in de loop der eeuwen. Veel aandacht was er ook voor het ontwerpen van classificaties (regionalisaties) van agrarische gebieden op nationale en mondiale schaal.

De verklaring voor de ruimtelijke verscheidenheid in de agrarische bedrijvigheid kon worden gezocht in het natuurlijk milieu of in de sociaaleconomische omstandigheden waaronder de bedrijfsvoering plaatsvond. Naarmate de bedrijfsvoering meer en meer verweven raakte met het totale (inter)nationale economische systeem, werd het afzonderlijk bestuderen van de agrarische bedrijfstak minder zinvol. Het onderzoek werd uitgebreid tot de gehele productiekolom of anders gezegd tot agribusiness-complexen: 'de verzameling activiteiten die gericht is op het produceren en distribueren van inputs voor agrarische bedrijven, op het productieproces van de agrarische bedrijven zelf en op het distribueren van de agrarische output, al of niet nadat deze is be- of verwerkt'. Het gaat om activiteiten van agrarische bedrijven, maar ook van transportbedrijven, proefstations, voorlichtingsdiensten, loonbedrijven, zuivelindustrie etc.

De transformatie van het landelijk gebied
De landelijke gebieden van Europa zijn sinds de Tweede Wereldoorlog onderworpen aan ingrijpende veranderingen. Er kwam een proces van hernieuwde afstemming van ruimteclaims voor landbouw, wonen, recreatie, toerisme, natuur, infrastructuur en bedrijvigheid op gang. In landelijke gebieden werden niet-agrarische functies steeds belangrijker.

Terugtredende overheid, internationale vrijhandel en milieuproblemen zorgden voor drastische veranderingen in de landbouwstructuur. In sommige delen van Europa dreigde zo marginalisering van de landbouw en ontvolking. Daarnaast werden landelijke gebieden steeds meer een deel van het verstedelijkte deel van Europa. Grote delen van het platteland vormen nu een deel van de activiteitenruimte van de stedelijke bevolking, terwijl de steden steeds meer deel uitmaken van de leefsfeer van de oorspronkelijke plattelandsbevolking. Het platteland kreeg nieuwe economische dragers, zij het niet overal. Toerisme en recreatie, wonen, allerlei vormen van dienstverlening, industrie en natuur werden steeds belangrijker. In het beleid ging men spreken van verbrede plattelandsontwikkeling.

Rurale geografie
Hoewel landelijke gebieden steeds meer verstedelijken, blijven ze op een aantal punten verschillen van stadsgebieden. De bevolkingsdichtheid is geringer, het ruimtegebruik is extensief en de nederzettingen zijn relatief klein van omvang. Dit resulteert in morfologisch-ruimtelijke verschillen tussen landelijke en stadsgebieden en rechtvaardigt het bestaan van rurale geografie.
Aanvankelijk hadden ruraal geografen veel aandacht voor de (veronderstelde) achterstand die plattelandsbewoners zouden hebben op stedelingen. Vraagstukken als en gebrekkige voorzieningenstructuur, slechte bereikbaarheid en leefbaarheid waren favoriete onderzoeksthema’s bij de bestudering van de problematiek van de kleine kernen.
In de jaren 80 en '90 kwam de plattelandsproblematiek weer prominent op de politieke agenda. Plattelandsvernieuwing werd in Nederland een speerpunt van het overheidsbeleid. Een voorbeeld daarvan is het in 2004 gelanceerde Meerjarenprogramma Vitaal Platteland van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Op Europees niveau ontstond het LEADER programma, een experimenteel programma waarmee sociaaleconomische impulsen op gebiedsniveau werden gegeven.
Met het verminderen van het belang van de agrarische sector als dominante sociaaleconomische functie, richt de aandacht van het ruraal-geografische onderzoek zich nu op de betekenis van de rurale herstructurering. Onderzoekers zijn geïnteresseerd in de verschuiving van een productie- naar een postproductie-platteland.

Er is een nieuwe activiteitenmix ontstaan in de landelijke gebieden en een van de actuele onderzoeksvragen is in hoeverre dit bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en/of aan het behoud van kwetsbare natuurlandschap en cultuurlandschappen. Een ander onderzoeksthema betreft de nieuwe machtsrelaties in de plattelandsnetwerken. Met een grote verscheidenheid aan functies en activiteiten is ook een grote differentiatie in belangengroepen ontstaan. Elke groep (landbouw, natuur, recreatie, cultuurhistorie etc.) hecht een bepaalde betekenis aan het platteland. Kort gezegd: het platteland is niet langer van de boer, maar de vraag is van wie dan wel?
Moderne ruraal geografen beschouwen de begrippen platteland en ruraal als sociale constructies, waarvan de betekenis wisselt naar tijd, plaats en belang. Onderzoek van Groningse ruraal geografen laat zien dat er een veelheid van zogenaamde plattelandsrepresentaties aanwezig is. Uit een aantal grootschalige enquêtes bkijkt dat de top-4 van de belangrijkste associaties met het begrip platteland was: ruimte, rust, boerderijen en koeien. Volgens dezelfde respondenten kende Nederland nog maar weinig echt platteland in 2000. Het weinige echte platteland dat er nog zou zijn, zou dan in het noorden van Nederland liggen.
Ruraal geografisch onderzoek is tegenwoordig meer dan ooit multidisciplinair van aard. Er wordt met ruraal sociologen en ruraal economen gewerkt aan dezelfde vraagstukken. Voor sommigen is het daarom beter te spreken van rurale studies.


Voedingsmiddelenindustrie


Video, maken van kaas. Klik hier. Zie ook. Klik hier.
Video, maken van donuts. Klik hier. Zie ook. Klik hier.

De voedingsmiddelenindustrie of levensmiddelenindustrie bestaat uit bedrijven die op industriële schaal grondstoffen, zoals landbouwproducten, verwerken tot voedingsmiddelen. De voedingsmiddelenindustrie wordt wel beschouwd als de grootste industrie van België. Zie Fevia-voedingsindustrie.

Algemeen
De voedingsmiddelenindustrie is een onderdeel van de voedings- en genotmiddelenindustrie, waaronder ook producenten van koffie, thee, tabakswaren, dranken enz.t vallen. Deze op haar beurt maakt weer deel uit van de procesindustrie.
Voedingsmiddelen worden geproduceerd door de landbouw inclusief plantagebouw, de fruitteelt, de groententeelt, de veehouderij, de visserij en in mindere mate de jacht en de imkerij.
De aldus verkregen producten dienen enige bewerking te ondergaan voordat ze als voedings- of genotmiddel gebruikt kunnen worden. Veel van deze bewerkingen vonden of vinden op kleinschalige wijze plaats, uiteindelijk onder meer op de boerderij en in de keuken. Te denken valt aan dorsen, slachten en dergelijke. Andere bewerkingen hadden betrekking op conserveren zoals bij melkproducten, fruit en vlees. Te denken valt aan drogen, fermenteren, roken, pekelen, toevoegen van suiker of zuur en dergelijke. Ook processen als malen, mengen, verhitten (zoals koken en bakken) en koelen speelden vanouds een rol.

Indeling
Tot de voedingsmiddelenindustrie kunnen de volgende bedrijfstakken worden gerekend:
  1. Maalderijen en meelfabrieken, pellerijen
  2. Mengvoederindustrie
  3. Broodfabrieken, banketfabrieken
  4. Suikerfabrieken en -raffinaderijen, suikerwerkindustrie
  5. Zuivelfabrieken, verwerking van zuivelproducten, verwerking van eieren
  6. Margarinefabrieken
  7. Aardappelmeelfabrieken, verwerking van aardappelen
  8. Conservenfabrieken voor groenten en fruit, verwerking van groenten en fruit
  9. Slachterijen, vlees- en visverwerkende industrie

In de genotmiddelensector:
  1. Sigarenfabrieken, sigarettenfabrieken en overige tabaksverwerkende industrie
  2. Brouwerijen, moutfabrieken
  3. Jeneverstokerijen
  4. Frisdrankindustrie
  5. Chocoladefabrieken en andere cacaoverwerkende industrie
  6. Koffie- en thee-industrie

Tot de grootste concerns op dit gebied behoren: Nestlé, Heinz en Unilever. Het AkzoNobel-concern en voorlopers daarvan ontplooiden eveneens activiteiten in deze sector, maar het concern heeft deze goeddeels afgestoten. Ook middelgrote en kleinere bedrijven produceren voedingsmiddelen. Sommige daarvan zijn gespecialiseerd, hetgeen bijvoorbeeld voor de vleeswarenindustrie en de suikerindustrie geldt. Naast volledig private bedrijven zijn er ook coöperatieve bedrijven die voedingsmiddelen produceren. De Suiker Unie en Campina zijn daar voorbeelden van. Deze bedrijven komen voort uit de agrarische sector.

Merkproducten
De grotere concerns fabriceren onder meer merkproducten, waarmee soms wereldwijd reclame wordt gemaaktbijvoorbeeld Coca-Cola.
Het overgrote deel van de merkproducten van voedingsmiddelen is in handen van een klein aantal multinationals, waaronder:
  1. Associated British Foods
  2. Coca-Cola
  3. Danone
  4. General Mills
  5. Heinz
  6. Kellogg's
  7. Kraft Heinz Company
  8. Mars
  9. Mondelez
  10. Nestlé
  11. PepsiCo
  12. Unilever.

In het rapport Behind the Brands uit 2013 wees Oxfam op de sociale en ecologische verantwoordelijkheid van deze voedselgiganten. Merken worden soms ook verhandeld en blijven bestaan terwijl het oorspronkelijke bedrijf al lang gesloten is. Dit overkwam bijvoorbeeld Zwanenberg. Klassieke merken zoals Blue Band bestaan al vele tientallen jaren. Dit soort merken hebben een hoge winstmarge, maar in tijden van economische neergang nemen consumenten vaak hun toevlucht tot goedkopere huismerken, waardoor de marges worden gedrukt.

Big Food
Ook de handel in grondstoffen (granen, soja en dergelijke) is sterk geconcentreerd. De graanhandel wordt gedomineerd door de “ABCD-giganten”: Archer Daniels Midland, Bunge Limited, Cargill en Louis Dreyfus Company, soms ook Big Food genoemd, naar analogie met Big Oil en Big Tech.

Spin-off
Uit de voedingsmiddelenindustrie zijn weer nieuwe activiteiten voortgekomen op het terrein van de farmacie en de biotechnologie. Organon en Gist-Brocades (nu: DSM) zijn daar voorbeelden van.


Levensmiddelentechnologie


Levensmiddelentechnologie of voedingsmiddelentechnologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de productie, samenstelling, kwaliteit, opslag, bewaring en veiligheid van levensmiddelen. Doel is het verbeteren van voedingsproducten en daarvoor gebruikte productiemethoden.

Reikwijdte
Alle bewerkingsstappen die voedsel ondergaat na de productie van de grondstoffen vallen onder het vakgebied van de levensmiddelentechnologie. Levensmiddelentechnologie vervult een brugfunctie tussen de primaire productie en de voedings- en dieetkunde die zich vooral richten op de mens, zowel met betrekking tot de sociale als de gezondheidseffecten.

Belangrijke onderdelen van de levensmiddelentechnologie zijn:
  • Levensmiddelenchemie; geur, smaak, kleur, samenstelling
  • Levensmiddelennatuurkunde; structuur, dikte, schuimen
  • Levensmiddelenmicrobiologie; de relatie met nuttige bacteriën, maar ook voedselbederf en -veiligheid
  • Industriële productbereiding
  • Productontwikkeling en productontwerpen
  • Procesontwikkeling en procesontwerpen
  • Hygiëne en kwaliteitssystemen bij levensmiddelenbedrijven (HACCP)
Productgroepen
Er kan ook een indeling gemaakt worden naar de kennis van productgroepen, zoals zuivelkunde, vleeskunde, brood- en bakkerijtechniek en dranken.

Aanverwant
Aanverwante vakgebieden, die deels onder de levensmiddelentechnologie vallen en deels onder andere vakgebieden, zijn proceskunde, kwaliteitskunde, verpakkingstechnologie, voedselveiligheid en voedselzekerheid.

Beroepsgroep
Levensmiddelentechnologen werken op alle niveaus binnen de levensmiddelenindustrie, maar ook bij de overheid, bij controle-organisaties (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), het Voedingscentrum, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), bij instituten en onderwijsinstellingen. In Wageningen is bestaat de studievereniging 'Nicolas Appert' die openstaat voor alle studenten Levensmiddelen-/voedingsmiddelentechnologie.


Zie ook. Categorie:Voeding. Klik hier.

Klik op een nummer in het raster om de aanwijzing of aanwijzingen voor dat nummer te zien. Als je vastzit, kun je op "Hint" klikken om een letter te krijgen. Men verliest dan wel punten. Vul het kruiswoordraadsel volledig in en klik vervolgens op de toets "CONTROLEER", om je antwoorden te controleren.

Men kan naargelang de gebruikte browser, de oefening opnieuw maken, door met de rechtermuistoets te klikken op het scherm. Er opent zich een nieuw venster. Als er in dat venster het woord "vernieuwen" staat kan men daar op klikken.
               1               2     3        
   4                                    
 5                               6         
                    7       8              
9                               10          
             11                          
12                              13   14          
               15                        
 16                       17                 
              18                         
19                              20           
          21        22                       
23                                   24      
               25                26          
                          27             
  28                        29               
              30                    31       
                        32               
   33                 34               35        
36                          37      38           
  39                                 40      
                             41          
 42                                      
                    43            44         
 45          46                      47          
                    48        49             
    50    51                                 
                      52                 
   53              54   55           56          57      
                                     
        58                   59       60         
     61                 62                   
   63      64                         65         
                66       67                  
                            68           
   69               70                       
                                     

Horizontaal

1. De mate van afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke situatie of de mate van aanwezigheid van beschermende maatregelen tegen deze potentiële oorzaken.
2. Een melkproduct dat op gecontroleerde manier gefermenteerd en verzuurd is.
5. Een overkoepelende term voor stoornissen die te maken hebben met verstoord eetgedrag.
6. Een rolletje tabak, meestal korter dan 10 centimeter, bijeengehouden door een dun papieren kokertje.
7. In de geografie een uitgestrekt stuk land dat zich als een zelfstandig geheel onderscheidt van aangrenzende gebieden.
9. Een middel dat de mens in stand houdt, zoals voedsel, onderdak en warmte.
10. Het verspreiden van mest over grond ten behoeve van planten.
11. Ander woord voor landelijk gebied, omvat al het gebied buiten de bebouwde kom.
12. Ander woord voor ordening, is zowel de activiteit van het ordenen van objecten in een schema, als het geformaliseerde (vastgelegde) schema zelf.
13. Ander woord voor voedingsstof, onontbeerlijk voor de groei en de instandhouding van een organisme.
15. Het (natuurlijke of kunstmatige) proces waarin het watergehalte van een stof of voorwerp wordt verlaagd.
16. Een fabriek waarin melk van boerderijen wordt verwerkt tot zuivelproducten.
17. Een onderscheidend kenmerk of een standaard.
18. Een stuk grond waarop op grote schaal gewassen in monocultuur verbouwd worden
19. (Solanum tuberosum), een cultuurgewas, dat behoort tot de nachtschadefamilie, net als de tomaat, paprika en de tabaksplant.
20. Het conserveren van etenswaren door het in te leggen in zout of pekel.
22. Een ander woord voor een zuivelfabriek waarin melk van boerderijen wordt verwerkt tot zuivelproducten.
23. Ander woord voor plattelandsgeografie of geografie van het landelijk gebied is een onderdeel van de sociale geografie.
25. Middelen die genot geven
26. Een variant van consumptie-ijs dat in diverse Europese landen wettelijk minimaal 5% melkvet dient te bevatten.
28. Een landbouwgewas dat zich laat in het jaar ontwikkelt.
29. De handeling of activiteit van het eten zoals die dagelijks op geregelde tijden plaatsvindt.
30. Andere naam voor slachthuis of abattoir, is een bedrijf dat vee slacht.
31. Een plantensoort die geteeld wordt voor de productie van planten in de tuinbouw, de akkerbouw en sierteelt.
32. Ander woord voor silvicultuur, een vorm van bosbeheer met economisch nut, waarbij bos ten minste ten dele dient als natuurlijke hulpbron.
33. Een landbouwgewas dat niet voor consumptiedoeleinden of als veevoeder wordt verbouwd, maar bedoeld is als grondstof voor de industrie.
34. Een warme drank die wordt gemaakt door infusie van de gedroogde bladeren van de theeplant Camellia sinensis.
36. Een voedingsmiddel, dat door mensen (en door andere dieren) wordt gegeten en afkomstig is van vogels.
38. Een organisatie die strijdt tegen honger in de wereld en die ontwikkeling maakt.
39. Bestaat uit bedrijven die op industriële schaal grondstoffen, zoals landbouwproducten, verwerken tot voedingsmiddelen.
41. Een model of afbeelding van een object de verhouding tussen de afmetingen daarvan en die van het originele object.
42. Een fabriek waar, op industriële wijze, brood wordt vervaardigd.
43. Een industrieel bedrijf waar men graan maalt met mechanische aandrijfkracht.
45. Een fabriek waar tafelsuiker (sacharose of sucrose) wordt gewonnen uit suikerriet (rietsuiker) of suikerbieten (bietsuiker).
47. Erge behoefte om te eten, gevoel van lege maag.
48. De benaming die in zwang kwam voor een vervangingsproduct voor boter. Deze kunstboter is in 1869 uitgevonden door de Franse scheikundige Hippolyte Mège-Mouriès.
51. Een gewas dat speciaal wordt geteeld om er energie uit te winnen door verbranding.
53. In de biochemie, het afbreken van biologische materialen (substraat) tot eenvoudigere stoffen, in afwezigheid van zuurstof.
54. Een vorm van landbouw: het is het geheel van economische activiteiten waarbij het natuurlijke milieu wordt aangepast ten behoeve van de productie van planten voor menselijk of dierlijk gebruik.
56. Moutwijn waaraan extracten uit de jeneverbes werden toegevoegd. Sinds het einde van de negentiende eeuw bevat het meestal ook industrieel geproduceerde ethanol.
58. Het verduurzamen en in goede conditie bewaren van objecten, organismen, levensmiddelen, geneesmiddelen of andere zaken.
59. Een genotmiddel voor rokers, meestal vervaardigd uit een mengsel van tabakssoorten die afkomstig zijn uit landen of gebieden zoals bv. Brazilië.
62. De verzamelnaam voor eetbare vruchten van plantensoorten en -rassen, en daarop gelijkende schijnvruchten.
63. Een bedrijf dat loonwerk verricht, dat wil zeggen voor een opdrachtgever op contractbasis bepaalde werkzaamheden uitvoert.
65. Een zuivelproduct met een vaste structuur. Door het toevoegen van stremsel en zuursel worden de vaste stoffen in de melk (eiwitten, vetten en mineralen) gescheiden van het vocht (de wei).
66. Een Amerikaans bedrijf dat voornamelijk bekend is van het snoepgoed dat het bedrijf produceert.
67. Een eetbare plant of een deel ervan.
68. Een Frans voedingsmiddelbedrijf, gespecialiseerd in zuivelproducten en yoghurt, flessenwater en medische voeding.
69. Gewas verbouwd om als veevoeder dienst te doen; lucerne, snijmais, witte raap, voederbieten, witte en rode klaver, voederaardappelen.
70. Het geheel van economische activiteiten waarbij de bodem wordt gebruikt voor de productie van planten en dieren, ten behoeve van de menselijke economie.

Verticaal

1. Een vrij, onbelemmerd verkeer van goederen en diensten tussen verschillende landen.
3. Het eigen merk van een supermarktketen.
4. De wetenschap die zich bezighoudt met de productie, samenstelling, kwaliteit, opslag, bewaring en veiligheid van levensmiddelen.
8. Een lekkernij gemaakt van suiker met cacaoboter en cacaomassa.
14. Een multinationale onderneming op het gebied van voedingsmiddelen, persoonlijke verzorging en schoonmaakartikelen.
19. De gehele productiekolom van agrarische bedrijven, inclusief opslag, transport, handel, verkoop aan de consument en inclusief de toeleverende en ondersteunende bedrijven.
21. De benaming voor fijner bereid gebak.
22. Een fabriek waar, met behulp van machines, graan wordt vermalen tot meel, op industriële schaal.
24. Ander woord voor omgeving, is in de biologie en de ecologie, het geheel van uitwendige voorwaarden en invloeden die voor een organisme, hetzij dier (inclusief de mens), plant of micro-organisme, van essentieel belang zijn.
27. Een werkwoord in verband met het fijnhakken.
34. Ander woord voor horticultuur, is het op commerciële basis telen van groenten, paddenstoelen, fruit, bloemen, planten, bomen, bollen of zaden.
35. Het opsporen, bemachtigen en doden van wilde dieren, of pogingen daartoe.
37. Bedachte woord voor koolzuurhoudende limonade. Het wordt ook wel priklimonade, prik of fris genoemd.
40. Het verwijderen van het bovengrondse deel van een plant, handmatig met een zeis of machinaal met een maaimachine.
44. Een meestal warm genuttigde drank, die wordt bereid op basis van water en gedroogde en gebrande pitten van de koffieplant.
45. De teelt van siergewassen.
46. Geven van moedermelk door een zuigeling aan te leggen aan de borst.
49. Het op commerciële basis houden van bijen louter voor de productie van honing.
50. Een voeding die aan een specifieke leefregel voldoet.Het woord is afgeleid van het Griekse woord diaita.
52. Dat wat de mens schept. Het begrip staat tegenover "natuur".
55. Ander woord voor botermelk (informeel) is een vetarm, zuur en drinkbaar zuivelproduct.
57. Het spierweefsel van gewervelde dieren.
60. Het bewerken van voedsel door het in rook van smeulend hout te hangen.
61. Het proces van het verwijderen van de graankorrel uit de rijpe aar.
64. De gekarnde room van melk.