FOSSIELEN

Invuloefening!
De in het blauw onderlijnde woorden zijn koppelingen (hyperlinks) naar gegevens in Wikipedia!

Bestudeer eerst bovenstaande cursus.
Vul de gaten in. Druk dan op de toets "Controleer" om je antwoorden te controleren. Gebruik wanneer aanwezig, de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen, wanneer je het lastig vindt om een antwoord te geven. Je kan ook op de "[?]"-knop drukken om een aanwijzing te krijgen. Let wel: je verliest punten, wanneer je hints of aanwijzingen vraagt!

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, ALS HET WOORD BESTAAT,TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"
Geschiedenis.
De oudst bekende classificatie is van (384-322 v.Chr). Hij gebruikte de uiterlijke kenmerken van organismen als maatstaf, van eenvoudige tot complexe organismen. Dit systeem bleef globaal gangbaar tot in de 18e eeuw. Vanaf de 12e eeuw groeide de belangstelling voor de botanie ten behoeve van de geneeskunde. De bracht een verdere opbloei van de biologie.
De Zweed (1707-1778) publiceerde in 1758 een indelingssysteem, dat geldt als basis voor de moderne botanische en zoölogische nomenclatuur.
Zijn nomenclatuur (stelsel van tweedelige namen), was van blijvende waarde. Dit stelsel is nog steeds gangbaar.
De eerste naam begint met een hoofdletter en geeft aan tot welk geslacht () het organisme behoort. (Met 'geslacht' wordt hier een groep bedoeld en niet of het organisme mannelijk of vrouwelijk is).
De tweede naam is de aanduiding van de soort () en die schrijft men met een kleine letter. Vaak staat achter de soortnaam nog een grote letter, die duidt op de persoon die de soort het eerst beschreven heeft. Wanneer men een (plantengids) of dierengids er op naslaat ziet men dat achter heel veel namen de L. van Linnaeus voorkomt.

Enkele voorbeelden van soortnamen zijn: Parus major L. (), Pardus caeruleus L. (pimpelmees) en Bellis perennis L.().

De namen, die ook worden gebruikt voor fossielen, geven over het algemeen een geslacht (genus) aan, gevolgd door de soort (species). Voorbeeld: Equus caballus ().
Als uit de resten niet is vast te stellen, met welke soort binnen een geslacht men te maken heeft, dan gebruikt men de geslachtsnaam, gevolgd door species. Voorbeeld: Equus species of Equus sp.
Soms wordt achter een soortnaam ook nog een ondersoort aangegeven. Voorbeeld: Homo sapiens neandertalensis of Homo sapiens sapiens.
Ook voegt men in hoofdletters wel de naamgever toe, eventueel met het jaartal, waarin de naam werd gegeven. Dit is van belang, als aan eenzelfde soort tweemaal een naam wordt gegeven. Zodra blijkt, dat men met eenzelfde soort te maken heeft, dan heeft de oudste naam voorrang volgens de prioriteitsregel.
In geschriften schrijft men de naam van een genus met een hoofdletter. Vb. Homo. Die van een soort met kleine letter. Vb. erectus. Beide termen cursief of onderstreept.
Wat ook heel belangrijk is, LINNAEUS somde de kenmerken op, die bruikbaar waren voor .
Linnaeus onderscheidde de dieren in de volgende klassen:
  1. Zoogdieren.
  2. Vogels.
  3. Amfibieën.
  4. Vissen.
  5. Insecten.
  6. Wormen.

taxonischerang.jpg
Een klasse wordt onderverdeeld in: orde, familie, genus (geslacht) en species (soort).
Een groep geslachten vormt een . De naam eindigt op idae. Voorbeeld: Hominidae.
Een groep families vormt een . De naam eindigt in principe op da.
Een groep orden vormt een en eindigt op a. Voorbeeld: Gastropoda.
Een groep klassen vormt een fylum (). Voorbeeld: Bryoza (), Mollusken (), Echinodermata (), Vertebrata (Gewervelde dieren). Alle stammen samen vormen de Rijken.




Voorbeeld van de vereenvoudigde classificatie van de mens.
classificatiemens.jpg

Voorbeeld van de uitgebreide classificatie van de mens.
Domein: EukaryotenKlik hier
Rijk: Animalia (dieren)Klik hier
Stam: Chordata (chordadieren) Klik hier De Vertebrata (gewervelde dieren) behoren tot de Chordata.
Klasse: Mammalia (zoogdieren)Klik hier
Onderklasse: Theriiformes Klik hier
Infraklasse: Eutheria (placentadieren)Klik hier
Superorde: Euarchontoglires Klik hier
Orde: Primates (primaten) Klik hier
Onderorde: Haplorrhini (apen en spookdiertjes) Klik hier
Infraorde: Simiiformes (apen)Klik hier
Parvorde: Catarrhini (smalneusapen)Klik hier
Superfamilie: Homonoidea (mensapen)Klik hier
Familie: Hominidae (mensachtigen)Klik hier
Onderfamilie: Homininae (Afrikaanse mensapen en de mensen)Klik hier
Geslachtengroep: HomininiKlik hier
Geslacht: Homo (mens)Klik hier
Soort: Homo sapiens (Moderne mens)Klik hier


Volgens de regels eindigt in de diersystematiek de naam van een klasse op a, subklasse is naar eigen keuze, orde op da en onderorde op na, superfamilie op idea, familie op idae en onderfamilie op inae.
In de plantensystematiek eindigen in het algemeen de namen van een orde op ales en die van een familie op aceae.

Een moderne taxonomie.
Een volledige taxonomie van de biologie begint bij . Een regnum of rijk. Meervoud: regna.
Zowel Aristoteles als Linnaeus hanteerden een hoofdindeling van alle levende organismen in een plantenrijk en een dierenrijk. Paddestoelen en bacteriën rekende Linnaeus tot de planten. Bij de paddestoelen leek dit geen probleem; ze waren immers onbeweeglijk verankerd met wortels. Bij ééncellige organismen blijken de moeilijkheden groter. Sommige ééncellige algen hebben zowel plantaardige als dierlijke kenmerken, door bv. wèl chlorofyl () te bezitten, terwijl anderzijds de cellen zeer beweeglijk zijn. De grens van de plantaardige en dierlijke kenmerken loopt zelfs dwars door de flagellaten.
De oudste classificatiesystemen zijn kunstmatige systemen, d.w.z. ze zijn gebaseerd op de (uiterlijke kenmerken).
Moderne systemen, waartoe Linnaeus een eerste poging deed, trachten natuurlijke systemen te zijn. Ze proberen minder te letten op uiterlijkheden en meer op biologische kenmerken en eigenschappen. Een moderne taxonomie wordt opgesteld op basis van fylogenetische verwantschap (de vraag in hoeverre ze in de evolutie verwant zijn of van elkaar afstaan).
Een paleontologische reeks is een serie van fossiele vormen, waardoor een ontwikkelingsproces zichtbaar wordt.
De onvrede over de indeling in twee rijken leidde in de vorige eeuw tot aanpassingen.
Op voorstel van Ernst Häckel (1839-1919) werd het rijk der Protisten of ingevoerd. In een onderverdeling maakte hij onderscheid tussen ééncelligen mèt en zonder .
Hier raakt men één van de grondslagen van de moderne classificatiemethodiek. Door de enorme mogelijkheden van de huidige techniek, b.v. van de biochemie en van de elektronenmicroscopie is het nu mogelijk inzicht te krijgen in de bouw van cellen van levende organismen.
Men nam waar, dat sommige organismen geen celkern hebben. In 1939 introduceerde de Franse bioloog Chatton hiervoor de naam (organismen zonder celkern). Pro = vóór, karyon = kern.
Het overgrote deel der organismen heeft wèl een celkern; het zijn (organismen mèt celkern). De celkern is gescheiden van het .
Prokaryotische cellen zijn eenvoudiger en kleiner (1 - 10 mu; 1 mu = 0.001 mm) dan eukaryotische cellen (10 - 100 mu). Er zijn nog meer verschillen, o.a. de ligging van de in de kern, het voorkomen van chromosomen en de wijze van vermenigvuldigen.
Men stelt vast, dat de verschillen zo fundamenteel zijn, dat men hier te maken heeft met één van de grootste verschillen, die ooit zijn ontstaan in de evolutie. In 1950 introduceerde Herbert Copeland (1901-1968) een nieuw koninkrijk, de Fungi (), die geen bladgroen bezitten en geen wortels. In 1959 publiceerde Robert Whittaker een vijf-koninkrijken systeem. In 1977 introduceerde Carl Woese een taxonomie van 5 rijken en in 1999 introduceerde hij In de biologie 3 domeinen, het hoogste taxonomische niveau. In andere talen wordt ook wel een synoniem voor domein gebruikt: imperium (Latijn: imperium, Engels: empire).

Leven op aarde (taxonomie). Klik hier.

Dlat hiermee de problemen niet waren opgelost bewijst het feit, dat men in boeken en naslagwerken nauwelijks twee schema's zal vinden, die volkomen identiek zijn. Dat is geen ramp, omdat een moderne taxonomie in grondgedachten wel overeenstemt met alle andere. De verschillen liggen in nuances en in de naamgeving.

Hier enkele voorbeelden.
De Encyclopaedia Brittanica van 1986 geeft zowel een systeem met vijf koninkrijken als een met vier.
Classificatie in vier koninkrijken.
Koninkrijk Monera (de verzamelnaam voor alle eencellige organismen celkern, de zogenaamde prokaryotische cellen).
Divisie Schizophyta (bacteria en blauwe wieren).
Divisie Cyanophyta (blauwgroene algen).
Koninkrijk Protista of protisten.
Subkoninkrijk Protophyta. Vb. algen, korstmossen.
Subkoninkrijk Protozoa.
Koninkrijk Plantae (Metaphyta = bryophyta (mossen of bladmossen) = niet-vaatplanten + Embryophyta = vaatplanten).
Koninkrijk Metazoa (hogere dieren).
Subkoninkrijk Parazoa (sponzen en plakdiertjes).
Subkoninkrijk Metazoa.
Een verdere onderverdeling is in fyla, enz.
Opmerking. Het valt op, dat er als eerste onderverdeling sprake is van divisies en van subrijken. Plantkundigen houden vast aan divisies. Dierkundigen aan subrijken.

Het meest gebruikte systeem is het Vijf-Koninkrijken systeem, dat voorkomt in de Encyclopaedia Britannica en in verschillende andere publicaties:
Rijk I. Monera = Moneren = Prokaryota. Dit Rijk omvat de prokaryotische ééncelligen, dus zonder celkern.
Rijk II. Protista = Protisten = Eukaryota. Dit Rijk omvat de eukaryotische ééncelligen, dus mèt een celkern.
De eukaryotische méércelligen omvatten:
Rijk III. Plantae (planten).
Rijk IV. Fungi (hogere schimmels, zwammen).
Rijk V. Animalia (dieren).

Na de hoofdindeling in rijken, die soms worden gesplitst in subrijken en divisies, volgt een verdere splitsing naar stam, klasse, orde, familie, geslacht en soort. Elk van deze groepen kan weer verder worden onderverdeeld, verfijnd en uitgesplitst.