Ongeveer 360 miljoen jaar geleden bewogen twee
supercontinenten langzaam naar elkaar toe. In het zuiden lag
Gondwana dat bestond uit landmassa's die men nu kent als Australië, Antarctica, India, Afrika en Zuid-Amerika. Het noordelijk supercontinent was
Laurazië, waartoe het hedendaagse Noord-Amerika en noordelijk Europa behoren. Ondiepe zeeën bedekte het gebied dat men nu kent als Midden-Westen en Iberia (het hedendaagse Spanje en Portugal). Het is een eiland voor de zuidkust van Laurentia.
In het Devoon, het 'tijdperk van de vissen', verschijnen in rivieren, binnenzeeën en zoetwatermeren allerlei verschillende levensvormen. Het Devoon duurde 63 miljoen jaar, van 417 tot 354 miljoen jaar geleden. In deze periode werd de sluiting van de Ipetuszee voltooid, doordat Noord-Amerika en Groenland (Laurentia) in botsing kwamen met de zuidelijke Britse Eilanden (
Avalonia) Scandinavië (
Baltica) waardoor er één continentale landmassa ontstond. Een centrale bergketen strekte zich uit van Scandinavië via Groot-Brittanië naar Newfoundland en Canada. Het aardse klimaat bleef warm tijdens deze periode. Door de formatie van nieuwe landmassa's werd het binnenland van de continenten nog droger er ontstonden er uitgestrekte woestijnen. De continenten werden doorsneden door grote rivieren die afwaterden op grote binnenzeeën en meren met een rijk zoetwaterleven. In het Midden-Devoon was de zeespiegel door het verder afsmelten van de polaire ijskappen gestegen. Hierdoor konden zich langs de randen van Laurentia en Australië grote
koraalriffen ontwikkelen. De binnenzeeën van het Devoon werden gedomineerd door roofdieren. De
kaaklozen (Agnatha) waren de eerste die het zoete water koloniseerden, maar ze werden algauw gevolgd door hun met kaken uitgeruste vijanden. Aan het eind van het Devoon hadden deze roofdieren de meeste kaaklozen uitgeroeid. Alleen de
prikken en de blinde prikken overleefden. De vissen met kaken evolueerden tot een reeks nieuwe groepen -
placodermen,
straalvinnigen,
kwastvinnigen, echte
haaien en
longvissen. Tot deze groepen behoorden actieve roofdieren van zes meter. De opvallende toename van de vormen rijkdom onder de
vertebraten (gewervelden) in het Devoon werd pas echt duidelijk met het blootleggen van mariene afzettingenslagen, zoals die van Gogo in
Kimberley (
West-Australië ). Deze dikke afzettingen bevat een zeer veelvormige verzameling van de dieren uit die tijd, waaronder meer dan 25 soorten gepantsterde placodermen, straalvinnigen, kwastvinnigen en longvissen. Pas in het Devoon werd het land gekoloniseerd en wel door de eerste
insecten en een verscheidenheid aan planten, die veel leken op de hedendaagse
varens en
wolfsklauwen (Lycopodium). In het Laat-Devoon had een aantal van deze planten zich ontwikkeld tot de eerste bomen, die wel 25 m hoog werden. De bladeren en resten van de landplanten vormden lagen organisch afval. De moerassige brij die ontstond na vermenging met regenwater was de woonplaats voor de eerste zoetwaterlevensgemeenschappen. Hier leefden verschillende soorten vissen, waaruit zich aan het eind van het Devoon de
amfibieën ontwikkelden. De oudst bekende amfibie is gevonden in gesteenten van het Laat-Devoon op Groenland. In die tijd, zo'n 370 miljoen jaar geleden, maakte Groenland deel uit van het Euramerikaanse continent, dat toen ter hoogte van de evenaar lag en het hedendaagse Noord-Amerika en Europa omvatte.
De Laat-Devonische extinctieDe Laat-Devonische extinctie was een van de vijf grote
massa-extincties in de geschiedenis van het leven op Aarde. De massa-extinctie vond plaats aan het einde van het
tijdperk Devoon, rond 360 Ma (miljoen jaar geleden). Het uitsterven vond plaats tijdens de laatste
tijdsnede in het Devoon, het
Famennien (van ongeveer 374,5 tot 359,2 Ma). Deze extinctie zorgde vooral voor het uitsterven van veel zeedieren.
De Laat-Devonische massa-extinctie was dramatischer dan de bekendere gebeurtenis op de
Krijt-Tertiair-overgang waarbij de
dinosauriërs uitstierven. De extincie vond voornamelijk plaats in het water. Een recente schatting is dat ongeveer 22% van alle families van mariene dieren (voornamelijk gewervelden) verdwenen, tegen 57% van alle geslachten en 75% van alle soorten. Voor soorten is dit overigens moeilijker te bepalen omdat niet van alle Devonische taxa veel bekend is.
De zwaarst getroffen ongewervelde groepen waren de
brachiopoden (armpotigen),
trilobieten (drielobbigen),
ammonieten,
conodonta. Verder stierven alle
rugosa en
stromatoporen uit, de belangrijkste Devonische rifbouwers. Het zou tot in het
Mesozoïcum duren voordat er weer riffen ter grootte van die uit het Devoon voorkwamen. Onder de gewervelden werden de kaakloze vissen zwaar getroffen en verdwenen alle
placodermi. Opvallend is dat veel meer soorten die in warm water leefden dan soorten die in koudere omstandigheden leefden verdwenen. Soorten die in zoetwater of op het land leefden, zoals de vroege
tetrapoden (viervoeters) die in het Devoon waren ontstaan, werden minder zwaar getroffen.
Hoewel er duidelijk een groot aantal soorten verdween tijdens de Laat-Devonische massa-extinctie, is onduidelijk hoe lang het uitsterven duurde, en of dit in twee grote gebeurtenissen of een serie kleinere plaatsvond. Schattingen over de totale duur van de massa-extinctie lopen uiteen van 500.000 tot 15 miljoen jaar (de duur van het Famennien). Recent onderzoek wijst op een totale duur van ongeveer 3 miljoen jaar.
De oorzaken van de Laat-Devonische extinctie zijn onduidelijk. De oorzaak is, net als bij sommige andere massa-extincties, wel gezocht in een grote meteorietinslag. Onder inslagen die met de Devonische massa-extinctie in verband zijn gebracht zijn de
Alamo bolide-inslag waarvan sporen zijn gevonden in
Nevada (V.S.) en de inslag die de
Woodleighkrater in Australië gevormd heeft.
In het Boven-Devoon komen een aantal
olieschalie voor, gesteenten die wijzen op
anoxische condities in de diepzee. Dit zou het uitsterven van met name in dieper water levende soorten verklaren, maar tijdens de Devonische massa-extinctie stierven juist veel in ondiep water levende soorten zoals koralen uit.
Een waarschijnlijkere oorzaak ligt in de opkomst van de landplanten tijdens het Devoon. De toegenomen hoeveelheid
fotosynthese die dit tot gevolg had zorgde voor een afname van de hoeveelheid
kooldioxide in de
atmosfeer, omdat de koolstof bij landplanten niet weer vrijkomt door
respiratie, maar wordt opgeslagen in de bodem. Omdat kooldioxide een
broeikasgas is moet dit een wereldwijde temperatuursdaling tot gevolg hebben gehad. Dit kan een verklaring vormen voor het feit dat vooral soorten gewend aan warmer water uitstierven.
Uit het Laat-Devoon zijn sporen van ijskappen op Gondwana gevonden, terwijl de rest van het Devoon daar een te warm klimaat voor had. Een gevolg van de groei van ijskappen is, dat het
eustatisch zeeniveau daalt. Samen met de afkoeling van het zeewater kan dit een verklaring zijn voor het uitsterven van de ondiep mariene soorten.