Geologische begrippen (deel 21)

BODEM
De bodem is de bovenste laag van de aarde, deze is ontstaan door verwering van het oorspronkelijke gesteente. De bodem bevat voedingsstoffen en water waarvan de planten leven. Bij het bestuderen van de bodem wordt vaak naar het bovenste gedeelte tot maximaal 120 cm diepte gekeken. Deze kan vaak worden onderverdeeld in een aantal lagen, ook wel horizonten genoemd. De horizonten worden aangeduid met de letters H, O, A, E, B, C en R

De kenmerken van deze horizonten zijn:
  1. H-horizont: dit omvat een organische laag bestaande uit een accumulatie van organisch materiaal aan het oppervlak, die gedurende langere tijd is verzadigd met water (tenzij er sprake is van kunstmatige ontwatering).
  2. O-Horizont: dit omvat een organische laag bestaande uit een accumulatie van organisch materiaal aan het oppervlak, die niet langer dan enkele dagen per jaar is verzadigd met water.
  3. A-Horizont: Dit omvat een minerale laag die is gevormd aan of nabij het oppervlak met veelal een accumulatie van gehumificeerd organisch materiaal in de minerale fractie.
  4. E-Horizont: Dit omvat een minerale laag ontstaan door uitspoeling: klei, ijzer, humus en/of aluminium zijn door uitspoeling en bodemvormende processen uit deze horizont omlaag getransporteerd.
  5. B-Horizont: dit omvat een minerale laag waarin de eigenschappen van het moedermateriaal nauwelijks of vaag zijn te herkennen door een van de volgende processen:
    • illuviale aanrijking van klei, ijzer, humus en/of aluminium
    • residuele concentratie van ijzer- en aluminiumoxiden, door bodemvormende processen ontstaan uit het moedermateriaal
    • verandering van het materiaal vanuit de uitgangssituatie, zichtbaar in de vorming van granulaire, blokvormige of prismatische structuren
  6. C-Horizont :dit omvat een minerale laag van ongeconsolideerd materiaal, dit is het moedermateriaal waaruit de bovenliggende horizonten zijn ontstaan.
  7. R-Horizont: dit omvat een laag van hard gesteente. Eventuele scheuren zijn te gering in aantal en te klein voor wortelontwikkeling. Grindrijk of stenig materiaal waarin wortels kunnen groeien wordt niet als R-horizont maar als C-horizont beschouwd.


Een toegevoegde kleine letter geeft meer informatie over de eigenschappen van een bodemhorizont. Er kunnen ook twee letters worden gecombineerd om meer eigenschappen aan te duiden, bijvoorbeeld Ahz, Btg, Cck.
  • a sterk omgezet organisch materiaal (sapric); bij een A horizont in de Nederlandse Bodemclassificatie: geheel of grotendeels door de mens van elders aangevoerd materiaal (antropogeen), b.v in enkeerdgronden
  • b een begraven horizont
  • c accumulatie van concreties; meestal gebruikt met een suffix die de aard van de concreties aangeeft, bijvoorbeeld Bcs
  • e organisch materiaal van intermediaire decompositie (hemic)
  • g gleyvlekken, als gevolg van oxidatie en reductie
  • h accumulatie van organisch stof in minerale horizonten (bijvoorbeeld Ah, Bh), de horizont mag hierbij niet door ploegen zijn verstoord
  • i licht omgezet organisch materiaal
  • k accumulatie van calciumcarbonaat
  • m sterk gecementeerd, geconsolideerd of verhard; meestal gebruikt met een suffix die de aard van het materiaal aangeeft, bijvoorbeeld Cmk voor een petrocalcic horizont
  • n accumulatie van natrium
  • p verstoord door ploegen of andere grondbewerking (bijvoorbeeld Ap)
  • q accumulatie van silica
  • r sterke reductie door de invloed van het grondwater
  • s accumulatie van ijzer- en/of aluminiumoxiden (sesquioxide)
  • t aanrijking van klei door inspoeling (lessivage)
  • u niet gespecificeerd; deze letter wordt gebruikt om verwarring met verouderde notaties (als A1, A2, B1, B2, B3) te voorkomen
  • w verwering in situ, zichtbaar in kleigehalte, bodemkleur en bodemstructuur
  • x aanwezigheid van een fragipan
  • y accumulatie van gips
  • z accumulatie van zouten die beter oplosbaar zijn dan gips

Cijfers kunnen worden gebruikt voor een verdere onderverdeling van de subhorizonten, bijvoorbeeld Bt1 - Bt2 - Bt3 - Bt4.
Is er sprake van een lithologische discontinuïteit dan wordt dat met een cijfer voor de horizontaanduiding aangegeven. Is bijvoorbeeld de C horizont verschillend van het materiaal waarin de bodem is gevormd, dan krijgt deze een 2 ervoor. Het bodemprofiel wordt dan bijvoorbeeld A, B, 2C.
Een (door elkaar) gemengde horizont, waarbij de delen herkenbaar zijn wordt aangegeven met een /, bijvoorbeeld E/B, B/C

Zie ook.
Indeling Nederlandse bodems. Klik hier.
Bodemsoorten in België. Klik hier en Klik hier.

2019 © Heleen van Dijck, Peter Hogenkamp, Rob ter Voert en Marjan Bos. Klik hier. Ga daarna naar pagina 10.


Veengrond
Veengrond is een zuurstofarm bodemtype die uit gedeeltelijk verkoold plantenmateriaal bestaat. Tussen de 0 en 80 cm diepte bestaat de grond voor tenminste de helft uit dit organisch materiaal bestaan. Vooral in het noorden en westen van Nederland is dit bodemtype te vinden. horizonten: Bovenste laag (dik, weinig mineralen, veel organisch materiaal), Onderste laag (zeer dik).
Zie ook. Veenlandschappen in zandig Vlaanderen. Klik hier.

Podzol
Een podzol is een bodemtype in het dekzandgebied dat een duidelijk zichtbare uitspoelings- en inspoelingslaag heeft. Door middel van vocht verdwijnen de materialen humus, klei, ijzer en aluminium uit de uitspoelingslaag, deze zakken naar de inspoelingslaag. Podzols komen alleen voor in koele, vochtige klimaten, omdat de omstandigheden vereist zijn voor de uitloging ( Door organische processen als rotting kan de pH van het water in het gesteente toe- of afnemen met de diepte. Daardoor kunnen bepaalde mineralen instabiel worden en oplossen. Dit proces wordt uitlogen genoemd en zorgt ervoor dat de porositeit toeneemt. De gevormde poriën worden vaak weer opgevuld door neerslaande andere mineralen) van ijzer en aluminium. Vooral in het oosten en zuiden van Nederland is dit bodemtype te vinden. horizonten: Vier horizonten, eerste l(dunner dan 50 cm); tweede (dik), derde (dun), vierde (zeer dik).

Brikgrond
Brikgrond is een bodemtype die gekenmerkt wordt door een inspoelingslaag waarin lutum is ingespoeld. In Nederland is dit bodemtype is vooral te vinden in Zuid Limburg en ten zuidoosten van Nijmegen. Horizonten: eerste (dun), tweede (dun), derde (zeer dik, met kleiïnspoeling), vierde (zeer dik).

Eerdgrond
Eerdgrond is een bodemtype die gekenmerkt wordt door een dikke laag humus aan de oppervlakte. Deze bodem is meestal ontstaan door de mens opgebrachte mest welke inmiddels veraard is. De eerdlaag heeft een donkerbruine tot zwarte kleur en het oorspronkelijke plantaardig materiaal is niet meer te herkennen (dit maakt een eerdgrond anders dan een veengrond). In Nederland is dit bodemtype vooral te vinden in het oosten en zuiden. Horizonten: eerste (zeer dik, humusrijk, geen kalkhoudend vastgesteente), tweede (zeer dik).

Vaaggrond
Vaaggrond is een bodemtype waarin nog geen bodemvormend proces heeft plaatsgevonden. In deze bodem ontbreken een in- en uitspoelingslaag. In Nederland is dit bodemtype vooral te vinden in de kustgebieden en rondom de grote rivieren. Horizonten: eerste (zeer dun, geen humusrijke bovengrond), tweede (zeer dik).

Lössbodem
Löss is een fijne leem. De korrelgrootte ligt tussen de 20-40 µm. Daarmee zijn lössdeeltjes iets groter dan kleideeltjes, maar veel kleiner dan zandkorrels. Löss bevat een hoog aandeel kwarts maar ook kleimineralen. Lössdeeltjes zijn in feite de erosieproducten van sedimentaire- en stollingsgesteenten. Tijdens de ijstijden schuurden gletsjers met een enorme kracht over stenige bodems. Onderin de gletsjer zaten stenen vastgevroren. Als een gigantische schuurmachine wreef de gletsjer stenen fijn tot poeder. Tijdens extreem koude fasen van de ijstijden zijn de poedervormige bodemdeeltjes van de toen droogliggende Noordzeebodem en van droge rivierbeddingen in het binnenland door de wind opgenomen en over het land verplaatst. De wind nam ook veel restproducten van de afbraak van planten (humus) mee. Een plantendek dat de bodem vasthield ontbrak. De bodem was weliswaar bevroren (permafrost), maar de toplaag was kurkdroog. Fijn stof en organische bestanddelen lagen los op het oppervlak en konden gemakkelijk door de wind worden opgenomen. De overheersende windrichting was Noordwest - Zuidoost. Toen de windkracht voldoende afnam daalde de stof- en humusdeeltjes neer naar de grond. Ze hadden een luchtreis van vaak honderden kilometers achter de rug. Omdat de stofstormen lange tijd aanhielden, hebben zich dikke pakketten opgebouwd. Ze kunnen een dikte bereiken van enkele meters tot plaatselijk meerdere tientallen meters (ter vergelijking: in China komen tot honderden meters dikke lösslagen voor). Vooral tijdens het zogenaamde Laat Glaciaal Maximum, rond 20.000 jaar geleden, is er veel löss afgezet. Vanwege de aanvoer door de wind wordt löss ook wel een eolische afzetting genoemd Zie ook Leemstreken in België. Haspengouw, Brabantse leemstreek, Henegouwse leemstreek.

De horizonten (letters) rangschikking van boven naar beneden! Beginnen met PODZOL, dan VEENGROND, dan BRIKGROND, dan EERDGROND, dan VAAGGROND. Als alles is gerangschikt klik je op de toets "Controleer". Je kan daarna steeds foute antwoorden verbeteren. Via de toets "Opnieuw" kun je de oefening volledig opnieuw maken. Met de "Hint-toets" bekom je het volgend woord. Je verliest dan wel punten.

MEN KAN DE OEFENING OOK OPNIEUW MAKEN, DOOR MET DE RECHTERMUISTOETS OP HET SCHERM TE KLIKKEN EN DAN IN HET GEOPENDE VENSTER, INDIEN HET WOORD ER STAAT, TE KLIKKEN OP "VERNIEUWEN"